Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Menzies Aviation (Ground Handling) B.V.
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 19 september 2024
ECLI:NL:RBNHO:2024:9690
Vordering in kort geding tot betaling van (inmiddels voldaan) achterstallig loon met nevenvorderingen. Spoedeisend belang. De vorderingen worden grotendeels toegewezen.

Feiten

Werkneemster is op 12 februari 2024 als specialist passenger control  bij Menzies Aviation (Ground Handling) B.V. (hierna: Menzies)  in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot en met 31 januari 2025. De arbeidsomvang bedraagt 32 uur per week, tegen een salaris van € 2.063,15 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en andere emolumenten. De Cao Passagiers en Bagageafhandeling Luchtvaart is van toepassing. Op 6 mei 2024 heeft werkneemster een e-mail aan de afdeling Personeelszaken gestuurd waarin zij haar ongenoegen heeft geuit over haar leidinggevende en de gang van zaken op het werk. Door verschillende omstandigheden (o.a. zwangerschap) heeft werkneemster zich op 8 mei 2024 ziek gemeld. Menzies is van oordeel dat werkneemster niet meewerkt aan haar re-integratie en kondigt een loonstop aan. Op 5 juni 2024 constateert de bedrijfsarts dat uitstel van de gesprekken tot een toename van de ervaren beperkingen heeft geleid en dat het conflict een duidelijke stagnerende rol in de re-integratie heeft. De bedrijfsarts adviseert partijen zo spoedig mogelijk in gesprek te gaan over het conflict en over passende werkzaamheden, rekening houdend met de beperkingen. Werkneemster vraagt tot twee keer toe een deskundigenoordeel bij het UWV aan. Op 22 juli 2024 (met betrekking tot de periode 8 mei 2024 tot 12 juli 2024) heeft het UWV geoordeeld dat de re-integratie-inspanningen van Menzies onvoldoende zijn. Werkneemster sommeert Menzies het achterstallige loon en de wettelijke verhoging te betalen. Na ontvangst van de conceptdagvaarding heeft Menzies op 9 augustus 2024 een bedrag van € 1.507,88 netto betaald met de omschrijving: 'onder protest, achterstallig loon, specificatie volgt.’ Werkneemster vordert een bedrag aan achterstallig loon en een wettelijke verhoging, omdat Menzies over de periode van 23 mei 2024 tot 17 juni 2024 ten onrechte een loonstop heeft toegepast. 

Oordeel

De hoofdvordering van werkneemster betreft een vordering tot betaling van achterstallig loon (het bedrag van de loopstop van € 1.507,88 netto). Een dergelijke vordering is op zichzelf naar haar aard spoedeisend. Weliswaar is dit loon kort voor de betekening van de dagvaarding alsnog betaald, maar dat is uitdrukkelijk onder protest gebeurd. Op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad kan, indien de hoofdvordering voldoende spoedeisend is om in kort geding te worden beoordeeld, in verband met de proceseconomie in hetzelfde geding ook worden beslist over de daarmee nauw verwante (minder spoedeisende) nevenvorderingen. Ook ten aanzien van de overige vorderingen van werkneemster wordt daarom het spoedeisend belang aangenomen. De kantonrechter is van oordeel dat Menzies de loonbetaling over de periode van 23 mei 2024 tot 17 juni 2024 ten onrechte heeft stopgezet. Op grond van het feitencomplex kan niet worden gezegd dat werkneemster haar re-integratieverplichtingen (zoals bedoeld in artikel 7:629 lid 3 onder c en d BW) heeft geschonden door geen gehoor te geven aan bovengenoemde oproepen. Dit geldt temeer omdat zij zich vanwege haar zwangerschap in een extra kwetsbare positie bevindt. De omstandigheid dat (naar Menzies heeft aangevoerd) de deskundige van het UWV in zijn oordeel van 22 juli 2024 niet heeft gezegd dat het loon ten onrechte is stopgezet, doet aan bovenstaand oordeel van de kantonrechter niet af. De conclusie is dat voldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de loopstop ten onrechte is opgelegd en dat Menzies het ingehouden loon van € 1.507,88 netto over de periode van 23 mei 2024 tot 17 juli 2024 verschuldigd is. Omdat dit loonbedrag inmiddels op 9 augustus 2024 is voldaan, kan Menzies niet meer tot betaling van dat bedrag worden veroordeeld. Wel zijn de wettelijke rente en de wettelijke verhoging over dat loonbedrag toewijsbaar.