Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 2 oktober 2024
ECLI:NL:RBDHA:2024:15869
Feiten
Werknemer heeft de Britse nationaliteit en woont en werkt sinds 2019 in Nederland. Op 15 januari 2024 is werknemer in dienst getreden van Jalubro Consulting Limited op grond van de ‘Conditional Offer of Employment’ van 10 januari 2024. Op 7 juni 2024 heeft Jalubro in een gesprek met werknemer aan hem meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd. Jalubro heeft in een brief van 10 juni 2024 aan werknemer meegedeeld dat de geschiktheid en de functievervulling niet voldoen aan de vereiste en overeengekomen doelstellingen en dat werknemer ondanks inspanningen van Jalubro er niet in is geslaagd zijn doelstellingen tijdens het verbetertraject te realiseren en dat de arbeidsovereenkomst daarom met onmiddellijke ingang wordt beëindigd. Werknemer heeft – na wijziging tijdens de mondelinge behandeling – verzocht om Jalubro bij beschikking te veroordelen tot betaling aan hem van onder andere de transitievergoeding, een billijke vergoeding, een gefixeerde schadevergoeding. Aan zijn verzoek legt werknemer kort gezegd ten grondslag dat Jalubro de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW.
Oordeel
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 21 van Verordening Brussel I-bis bevoegd van het onderhavige geschil kennis te nemen, omdat werknemer gewoonlijk zijn werk in Nederland (heeft) verricht. Partijen zijn verdeeld over de vraag welk recht op de arbeidsovereenkomst van toepassing is. Omdat de arbeidsovereenkomst met een grensoverschrijdend karakter na 17 december 2009 is gesloten, moet dit worden beantwoord aan de hand van de Verordening Rome I. Bij het ontbreken van een afspraak over het toepasselijk recht (zoals in casu) verwijst artikel 8 lid 2 Verordening Rome I naar het recht van het land waar, of bij gebreke daarvan, van waaruit de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk zijn arbeid verricht. Vast staat dat werknemer in Nederland woont en dat hij volgens de ‘Conditional Offer of Employment’ vooral vanuit huis zijn werkzaamheden voor Jalubro zou verrichten. Jalubro heeft dit niet, althans onvoldoende betwist. Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat Nederlands recht van toepassing is op de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst.
Billijke vergoeding
Nu vastgesteld is dat Nederlands recht van toepassing is op de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is niet langer in geschil dat de wijze waarop de arbeidsovereenkomst is beëindigd in strijd is met de Nederlandse wettelijke bepalingen. De arbeidsovereenkomst kan immers niet met onmiddellijke ingang worden beëindigd vanwege disfunctioneren van een werknemer. Dit ernstig verwijtbaar handelen van Jalubro rechtvaardigt de toekenning van een billijke vergoeding aan werknemer. Werknemer ontvangt dus (met aftrek van de voorgerekende WW-uitkering) over de periode tot 1 januari 2025 € 24.742 bruto minder dan bij een voortgezet dienstverband bij Jalubro, vermeerderd met de € 2.500 (uitgaande van zes maanden) aan salarisverhoging en in totaal dus € 27.242. Niet meer in geschil is dat Jalubro aan werknemer een transitievergoeding verschuldigd is evenals de gefixeerde schadevergoeding vanwege de onregelmatige opzegging.
Advocaatkosten
Vast staat dat Jalubro ernstig verwijtbaar heeft gehandeld met als gevolg dat werknemer zich van rechtsbijstand heeft moeten voorzien. Verder is voldoende gebleken dat de gemachtigde van werknemer diverse werkzaamheden heeft verricht voordat deze procedure is gestart. Deze werkzaamheden zijn onderbouwd door middel van een factuur en een specificatie van de werkzaamheden. De kantonrechter is van oordeel dat de verzochte advocaatkosten de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan voor zover die zien op de werkzaamheden tot en met 12 juli 2024. De werkzaamheden die na 12 juli 2024 zijn verricht vallen onder voorbereiding van de procedure en worden geacht te zijn begrepen in het liquidatietarief van de proceskostenveroordeling. Hierop kan echter een uitzondering worden gemaakt. Volgens vaste rechtspraak is vergoeding van werkelijke proceskosten alleen toewijsbaar als er sprake is van misbruik van recht of onrechtmatig handelen. Hiervan is in dit geval geen sprake. Dit leidt tot de slotsom dat voor wat betreft de proceskosten het standaardliquidatietarief zal worden toegepast.