Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 7 augustus 2024
ECLI:NL:RBAMS:2024:5774
Feiten
Werknemer is op 1 juli 2012 in dienst getreden bij Nmbrs B.V. (hierna: Nmbrs). De laatste 8 jaar van het dienstverband, dat op 1 april 2022 is geëindigd, was werknemer werkzaam als CFO. In de arbeidsovereenkomst van werknemer is opgenomen dat vanaf medio 2014 een participatieregeling van kracht zal zijn. Deze participatieregeling is nooit tot stand gekomen. Alle aandelen in het kapitaal van Nmbrs zijn aan Visma Nederland B.V. verkocht in 2020. In de jaren daarna is tussen partijen correspondentie geweest over de participatieregeling. In de loop der jaren is de waarde van de aandelen substantieel gestegen. Nmbrs heeft in verband met het vervallen van de functie van werknemer een ontslagvergunning bij het UWV verzocht, maar heeft die niet verkregen. Uiteindelijk is de arbeidsovereenkomst van werknemer op grond van verstoorde arbeidsverhoudingen door het hof beëindigd. Werknemer heeft daarbij een billijke vergoeding ontvangen. Werknemer vordert in de onderhavige procedure een schadevergoeding van 14,37 miljoen euro van Nmbrs, Cntrl Beheer B.V. (hierna: Cntrl) en gedaagde, die naast bestuurder van Nmbrs ook bestuurder en voormalig aandeelhouder is van Cntrl.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. De in de arbeidsovereenkomst opgenomen participatieclausule is voldoende bepaalbaar. Het beroep op de klachtplicht van Nmbrs gaat niet op, omdat de prestatie uit de participatieclausule geheel is uitgebleven. Ook is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat Nmbrs een beroep op de klachtplicht toekomt. Hoewel werknemer een billijke vergoeding heeft ontvangen ten laste van Nmbrs, heeft het hof bij het bepalen van de billijke vergoeding de participatieclausule niet meegenomen. Er komt werknemer dus geen beroep op de Baijings-leer toe. Het beroep van Nmbrs op verjaring van de vordering slaagt. De vordering, die opeisbaar geworden is in medio 2014, is medio 2019 verjaard. De e-mails en berichten die werknemer en zijn gemachtigde in de tussentijd met betrekking tot de vordering hebben gestuurd zijn onvoldoende concreet. Niet is in te schatten wat er zou zijn gebeurd als de participatieclausulue wel zou zijn ingevoerd, en in hoeverre werknemer dan daadwerkelijk over een aandelenkapitaal ter omvang van het gevorderde bedrag aan schade zou beschikken. Werknemer heeft in de overgelegde correspondentie slechts zijdelings naar zijn arbeidsvoorwaarden gerefereerd. Ook als geen sprake van verjaring zou zijn is de schade onvoldoende concreet gewordeen. Werknemer wordt in de proceskosten veroordeeld.