Rechtspraak
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 30 september 2024
ECLI:NL:RBLIM:2024:6753
Feiten
Werkneemster is op 1 mei 20222 in dienst getreden bij werkgever als hostess parfumerie/beautyspecialiste. Partijen zijn per 1 januar 2024 met wederzijds goedvinden uit elkaar gegaan. Werkneemster is daarna elders in dienst getreden. Werkgever heeft het loon over november en december 2023 en de eindafrekening niet betaald aan werkneemster. Werkneemster heeft op 6 januari 2024 aanspraak gemaakt op betaling van de achterstallige bedragen. Werkgever heeft laten weten aanspraak te maken op een contractuele boete omdat werkneemster het verbod op nevenwerkzaamheden had overtreden en het concurrentiebeding had geschonden, en heeft zich op verrekening van de boete met de nog te ontvangen bedragen beroepen. Werkgever heeft in juni 2024 een boete van € 92.500 gevorderd van werkneemster vanwege het schenden van het concurrentie- en nevenwerkzaamhedenbeding. Per 1 augustus 2024 is werkneemster bij haar nieuwe werkgever uit dienst getreden. Werkneemster vordert schorsing van het concurrentiebeding en vordert betaling van het loon over november en december, te verhogen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente. Werkneemster voert aan dat zij het concurrentie- en nevenwerkzaamhedenbeding niet heeft geschonden en zij dus geen boete heeft verbeurd. Werkgever voert verweer en concludeert tot afwijzing van de verzoeken, en vordert een veroordeling van werkneemster tot betaling van de boete.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Bij een loonvordering in kort geding wordt de spoedeisendheid in beginsel aangenomen. In deze zaak gaat het echter om een loonvordering over een relatief korte periode met betrekking tot een periode in het verleden. Werkneemster heeft inmiddels een andere baan. Werkneemster heeft onvoldoende gesteld waarom zij nu een spoedeisend belang heeft. Werkgever heeft ter zitting erkend dat een concurrentiebeding met een looptijd van twee jaar in strijd is met de van toepassing zijnde cao. Nu de maximumtermijn van zes maanden al verstreken is, verbeurt werkneemster geen nieuwe boetes waardoor werkneemster bij haar vordering tot schorsing van het concurrentiebeding geen (spoedeisend) belang heeft. Werkneemster wordt in de proceskosten in conventie veroordeeld. De vordering van werkgever wordt evenmin toegewezen. Werkgever is er al maanden van op de hoogte dat werkneemster het concurrentiebeding overtreedt, en heeft desondanks maanden stilgezet. Het spoedeisend belang wordt daarom niet aangenomen. Niet is gebleken van een situatie die zodanig accuut of ernstig was dat werkgever de bodemprocedure niet kan afwachten. Werkgever wordt in de proceskosten in reconventie veroordeeld.