Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Polyplastic B.V.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 2 oktober 2024
ECLI:NL:RBROT:2024:9840
Verzoeken werknemer om een billijke vergoeding dan wel schadevergoeding afgewezen. Polyplastic heeft niet ernstig verwijtbaar gehandeld.

Feiten

Werknemer verwijt Polyplastic B.V., hierna Polyplastic, dat zij de arbeidsovereenkomst in strijd met de wettelijke bepalingen heeft opgezegd, dat zij ernstig tekort is geschoten in de nakoming van de zorgplicht en dat zij zich niet als goed werkgever gedragen heeft. Op grond hiervan verzoekt werknemer een verklaring voor recht dat Polyplastic jegens werknemer ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en een veroordeling van Polyplastic tot betaling van een bedrag van € 50.000 aan billijke vergoeding dan wel schadevergoeding. Polyplastic is van mening dat haar niets te verwijten valt zodat zij niets hoeft te betalen.

Oordeel

De kantonrechter oordeelt als volgt. De verzoeken van werknemer worden afgewezen. Polyplastic heeft niet ernstig verwijtbaar gehandeld. Werknemer heeft een verzoek op grond van artikel 843a Rv gedaan om afschriften van alle correspondentie. Dit verzoek wordt afgewezen omdat werknemer geen rechtmatig belang heeft. Ten aanzien van de billijke vergoeding geldt het volgende. Er kan op grond van artikel 7:681 BW een billijke vergoeding worden toegekend: de ernstige verwijtbaarheid van Polyplastic ligt dan besloten in de schending van de regels die gelden voor de opzegging van een arbeidsovereenkomst. Polyplastic heeft na het verkrijgen van een ontslagvergunning van het UWV zonder rekening te houden met de opzegtermijn de arbeidsovereenkomst van werknemer per direct opgezegd. Dit is niet zodanig ernstig verwijtbaar dat werknemer op grond van alleen deze schending een billijke vergoeding toekomt. Daarbij speelt mee dat Polyplastic inmiddels de transitievergoeding heeft aangepast en het ontbrekende gedeelte heeft betaald aan werknemer. Werknemer voert aan dat Polyplastic hem tijdens zijn re-integratie onder druk heeft gezet akkoord te gaan met een beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. Onder druk is hij toen naar huis gegaan om bedrijfseigendommen op te halen en heeft vervolgens een auto-ongeluk gehad met ernstig lichamelijk letsel tot gevolg. Polyplastic heeft werknemer vervolgens wederom onder druk gezet akkoord te gaan met een beëindiging en het verstrekken van medische gegevens. Uit deze gang van zaken kan naar oordeel van de kantonrechter echter niet de conclusie worden getrokken dat Polyplastic een ernstig verwijt valt te treffen in het onstaan van de arbeidsongeschiktheid van werknemer. Dat sprake is geweest van pesterijen op de werkvloer heeft werknemer niet kunnen onderbouwen. Uit de beschikbare medische stukken blijkt niet in welke mate de gesprekken die werknemer met Polyplastic heeft gevoerd, invloed hebben gehad op zijn arbeidsongeschiktheid. Dat Polyplastic druk op werknemer heeft uitgeoefend om zelf per direct zijn laptop in te leveren is niet gebleken. Dat de gang van zaken rondom het moeizame gesprek over de re-integratie waarin over een beëindiging zou zijn gesproken heeft bijgedragen aan het voortduren van de arbeidsongeschiktheid van werknemer, is niet gebleken. Het verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding wordt afgewezen. Werknemer voert dezelfde feiten en omstandigheden aan bij zijn verzoek tot toekenning van een schadevergoeding op grond van artikel 7:658 BW. Uit die feiten en omstandigheden kan niet worden afgeleid dat Polyplastic tekort is geschoten in een van haar verplichtingen. Werknemer wordt in de proceskosten veroordeeld.