Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Alkmaar), 2 oktober 2024
ECLI:NL:RBNHO:2024:10127
Werknemer verzoekt vernietiging van (tweede) ontslag op staande voet door het bedrijf van zijn vader. Omdat partijen ieder een andere lezing hebben over de aan het ontslag ten grondslag liggende feiten wordt werkgeefster in de gelegenheid gesteld de dringende redenen te bewijzen.

Feiten

Werknemer is sinds 8 april 2008 in dienst bij werkgeefster als inkoper/hoofd balie met een brutosalaris van € 3.957,76 per maand. Werkgeefster is een autodemontagebedrijf, geleid door de vader van werknemer. De vader is tevens eigenaar. Op 11 januari 2024 ontslaat werkgeefster werknemer op staande voet vanwege het wegnemen van eigendommen van werkgeefster en onrechtmatig tanken. Dit ontslag wordt op 24 april 2024 door de rechtbank Noord-Holland vernietigd, en de arbeidsovereenkomst wordt per 1 oktober 2024 ontbonden onder toekenning van een billijke vergoeding en de transitievergoeding. Ook is werkgeefster veroordeeld tot doorbetaling van loon. Op 11 april 2024 volgt een nieuw ontslag op staande voet wegens de verkoop van Opel-motorblokken zonder toestemming, terwijl werknemer de opbrengst voor zichzelf hield. Dit tweede ontslag op staande voet is gegeven na de mondelinge behandeling, maar voor de beschikking in de procedure van het eerste ontslag op staande voet. In deze procedure verzoekt werknemer de kantonrechter (opnieuw) het ontslag op staande voet te vernietigen en werkgeefster te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding wegens het onterecht gegeven ontslag op staande voet.

Oordeel

De kantonrechter oordeelt als volgt. Als een op staande voet ontslagen werknemer de kantonrechter verzoekt dit ontslag te vernietigen en daarbij de dringende reden betwist, moet een werkgever volgens vaste rechtspraak stellen en zo nodig bewijzen dat de dringende reden op het moment van het ontslag op staande voet aanwezig was. Het ontslag is gegeven onder de voorwaarde dat het eerdere ontslag op staande voet van 11 januari 2024 in rechte geen stand houdt. De kantonrechter constateert dat tot dit moment aan die voorwaarde is voldaan aangezien het ontslag van 11 januari 2024 in de beschikking van de kantonrechter van 24 april 2024 is vernietigd. De kantonrechter heeft op de zitting begrepen dat hoger beroep tegen die beslissing is ingesteld en de beslissing dus nog niet onherroepelijk is. Dat betekent dat het oordeel van de kantonrechter over het ontslag van 11 april 2024 geldt voor het geval het ontslag op staande voet van 11 januari 2024 (onherroepelijk) in rechte is vernietigd.

Onverwijldheid

Werkgeefster heeft gesteld dat haar kort voor de mondelinge behandeling van het eerdere verzoek op 27 maart 2024 signalen bereikten dat werknemer twee Opel-motoren aan een collega had verkocht. Ze heeft het onderzoek daarnaar tijdens de mondelinge behandeling aangekondigd. Werkgeefster heeft vervolgens onderzoek laten uitvoeren naar de herkomst van de motorblokken. Nadat de betreffende collega op 10 april 2024 een schriftelijke verklaring had afgelegd was het onderzoek afgerond en is werknemer de volgende dag, op 11 april 2024, op staande voet ontslagen. In deze omstandigheden heeft werkgeefster voldoende voortvarend gehandeld met het geven van het ontslag en het meedelen van de dringende reden.

Bewijs dringende reden

Werkgeefster stelt dat werknemer zonder toestemming twee motorblokken heeft verkocht en de opbrengst voor zichzelf heeft gehouden. Volgens werkgeefster is motorblok 1 duidelijk eigendom van haar, aangezien zij handelt in gebruikte auto-onderdelen. Werknemer betwist dit en claimt dat motorblok 1 van hem is, afkomstig uit een auto die hij in 2016 heeft gekocht. Hij onderbouwt dit met Whatsappberichten. Voor motorblok 2 beweert werknemer dat deze afkomstig is uit een sloopauto die in 2017 binnenkwam. Hij stelt toestemming te hebben gekregen om deze motor te gebruiken in zijn raceauto. Werkgeefster heeft onvoldoende bewijs geleverd dat zij eigenaresse is van motorblok 1 of dat werknemer motorblok 2 zonder toestemming heeft verkocht. De rechtbank stelt dat werkgeefster moet bewijzen dat zij de eigenaresse is van motorblok 1 en dat werknemer niet gerechtigd was om motorblok 2 te verkopen. Tevens worden de door werknemer ingebrachte verklaringen betwist door werkgeefster, maar de rechter kan deze nog steeds waarderen als bewijs, ongeacht het ontbreken van een handtekening. Indien werkgeefster het bewijs (mede) wenst te leveren door schriftelijke stukken of andere gegevens, dient zij deze in het geding te brengen. Indien werkgeefster het bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, dient zij dit te melden en de verhinderdata op te geven van alle partijen en van de op te roepen getuigen. De kantonrechter zal dan vervolgens een dag en uur voor een getuigenverhoor bepalen.