Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 14 oktober 2024
ECLI:NL:RBROT:2024:10333
Feiten
Werknemer heeft bij Duinrell gewerkt vanaf 19 juli 2022 tot en met 6 mei 2024 op basis van drie aaneengesloten arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. In die arbeidsovereenkomsten staat steeds de volgende bepaling: “De werkgever informeert de werknemer, dat de arbeidsovereenkomst, na het verstrijken van de overeengekomen duur niet zal worden voortgezet (art. 7:668 Burgerlijk Wetboek).” Duinrell beroept zich op deze bepaling in de laatste arbeidsovereenkomst, die duurde van 7 mei 2023 tot en met 6 mei 2024, en stelt dat zij hiermee aan de aanzegverplichting heeft voldaan. Werknemer stelt dat geen sprake is van een geldige aanzegging en vraagt derhalve om toekenning van een aanzegvergoeding.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. In deze situatie is niet aan de wettelijke aanzegverplichting voldaan. Uit de wet volgt dat een aanzegging schriftelijk moet worden gedaan. Het gaat om een regel van dwingend recht. Op zich heeft werkgever gelijk dat uit de parlementaire geschiedenis van de aanzegplicht blijkt dat de werkgever meteen bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst kan aangeven dat er geen sprake van een opvolgend contract zal zijn. Maar in de onderhavige situatie, waarin deze aanzegging tot driemaal toe in de opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd heeft gestaan, en er tweemaal in weerwil van deze aanzegging wel is verlengd, is de aanzegging in de arbeidsovereenkomst niet voldoende meer.
De bedoeling van de (schriftelijke) aanzegging is dat de werknemer tijdig duidelijkheid krijgt over de vraag of zijn arbeidsovereenkomst wel of niet zal worden voortgezet en er geen onzekerheid is bij de werknemer over het al dan niet eindigen van de arbeidsovereenkomst. Niet weersproken is dat de manager pas ongeveer een week voor het verstrijken van de bepaalde duur van de derde arbeidsovereenkomst mondeling aan werknemer heeft meegedeeld dat zijn arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. Hiermee is dus geen (tijdige) duidelijkheid verstrekt aan de werknemer over het al dan niet verlengen van zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, laat staan schriftelijk. Duinrell heeft niet aan haar aanzegverplichting voldaan. Daarom is zij de aanzegvergoeding verschuldigd.