Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 14 oktober 2024
ECLI:NL:GHARL:2024:6311
Feiten
Werkneemster is – na een stage – per 1 april 2022 bij DPG in dienst getreden. Op 6 september 2023 heeft de directeur van DPG aan werkneemster een e-mail gestuurd, waarin kort samengevat werkneemster erop werd gewezen dat zij een fout had gemaakt in het verzenden van documenten aan een derde. Werkneemster heeft vervolgens op 7 september 2023 per Whatsapp aan de directeur bericht dat zij denkt dat het beter is als zij uit dienst gaat bij DPG. Een paar uur later heeft de directeur gereageerd dat ze verrast is en in gesprek wil met werkneemster. Werkneemster heeft vervolgens gereageerd dat ze niet te snel zal vertrekken, maar in overleg wil over de wijze van uitdiensttreding. Op 22 september 2023 vindt een gesprek plaats waarbij onder andere aan de orde komt de mogelijkheid om een vaststellingsovereenkomst te sluiten zodat de WW-rechten van werkneemster zo goed als mogelijk worden veiliggesteld. Werkneemster heeft de toegestuurde vaststellingsovereenkomst niet ondertekend. Op 3 oktober 2023 heeft werkneemster op LinkedIn een bericht geplaatst dat zij (vrije vertaling) ‘vaarwel zegt tegen wat haar familie was de afgelopen jaren bij Dutch Power Group’. Op 4 oktober 2023 heeft werkneemster de maand oktober 2023 als einddatum voor haar dienstverband bij DPG vermeld op LinkedIn. Op 13 oktober 2023 heeft zij de bedrijfseigendommen ingeleverd. Bij brief van 27 oktober 2023 heeft DPG de opzegging van 7 september 2023 bevestigd en aangegeven dat de arbeidsovereenkomst op 31 oktober 2023 eindigt. Werkneemster heeft daar per e-mail d.d. 31 oktober 2023 bezwaar tegen gemaakt. Per brief van 3 november 2023 bericht de advocaat van werkneemster aan DPG dat werkneemster haar arbeidsovereenkomst niet heeft opgezegd. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat werkneemster wél haar arbeidsovereenkomst heeft opgezegd en heeft haar verzoeken tot wedertewerkstelling en doorbetaling loon afgewezen. Werkneemster komt tegen deze beschikking in hoger beroep.
Oordeel
Het hof oordeelt dat uit het whatsappbericht van 7 september 2023 volgt dat werkneemster aan DPG meldt dat zij de arbeidsovereenkomst beëindigt. De woorden “I think the best way for me is to quit DPG” duiden daar niet zonder meer op maar de woorden uit de volgende zin wel: “I will surely take some weeks to leave everything organize for the next person. (…) Thanks for everything you have done for me, I am truly grateful (…).” Deze maken duidelijk dat werkneemster op dat moment een beslissing heeft genomen om uit dienst te gaan. In reactie op het bericht van de directeur naar aanleiding van de opzegging schrijft werkneemster: “If you are worried about leaving too soon, I won’t do that.”, waaruit het hof afleidt dat werkneemster de volgende dag bij haar beslissing de arbeidsovereenkomst te beëindigen blijft. Ook tijdens het gesprek op 22 september 2022 is werkneemster niet teruggekomen op haar beslissing de arbeidsovereenkomst te willen beëindigen. Werkneemster heeft op geen enkel moment tijdens dat gesprek, maar evenmin door communicatie of gedragingen in de dagen nadien, laten blijken haar arbeidsovereenkomst niet te willen beëindigen. Het hof overweegt dat uit deze gang van zaken volgt dat DPG ervan uit mocht gaan dat werkneemster de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. Het hof overweegt verder dat DPG door niet onmiddellijk het whatsapp-bericht van 7 september 2023 als opzegging te accepteren maar daarover te willen praten en vervolgens daadwerkelijk het gesprek daarover aan te gaan, heeft voldaan aan haar onderzoeksplicht of de wil van werkneemster wel overeenstemde met haar mededeling. Het bestreden vonnis wordt bekrachtigd.