Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 12 november 2024
ECLI:NL:RBDHA:2024:18570
Feiten
Tussen 1 juli 2017 en 1 juli 2019 is werknemer in dienst geweest van EU-TAX in de functie van administratief medewerker. In verband met de beëindiging van het dienstverband hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten, met daarin opgenomen een concurrentiebeding voor de duur van een jaar. EU-TAX vordert inzage in stukken, een verklaring voor recht dat werknemer en handelsnaam 2 onrechtmatig hebben gehandeld door de vaststellingsovereenkomst te overtreden. EU-TAX vordert schadevergoeding en baseert haar vorderingen op het zodanig sterke vermoeden dat werknemer de vaststellingsovereenkomst heeft geschonden en dat handelsnaam 2 daar willens en wetens misbruik van heeft gemaakt. Werknemer en handelsnaam 2 ontkennen dat zij de vaststellingsovereenkomst hebben overtreden.
Oordeel
De kantonrechter wijst de vorderingen van EU-TAX af. Wat betreft de gevorderde overlegging van een reeks van documenten voert EU-TAX geen enkele rechtsgrond daarvoor aan. Dat alleen zou al voldoende zijn om deze vordering af te wijzen. Indien de kantonrechter de rechtsgrond zou aanvullen door ervan uit te gaan dat EU-TAX zich beroept op artikel 843a Rv dan hebben werknemer en handelsnaam 2 terecht aangevoerd dat de lijst van bescheiden, waarvan EU-TAX inzage zou willen hebben, zodanig ongedefinieerd is dat het veel weg heeft van een ‘fishing expedition’. Daarvoor kan artikel 843a Rv niet worden ingezet. Ten tweede vordert EU-TAX een dwangsom voor iedere overtreding ter zake van de overlegging van de bescheiden. Nu de vordering daartoe wordt afgewezen, volgt daaruit dat deze vordering ook zal wordt afgewezen. De vordering met betrekking tot de verklaring voor recht wordt vanwege een onvoldoende onderbouwing ook afgewezen. In het Nederlandse civiele procesrecht is geen ruimte om te procederen op basis van vermoedens. Een eisende partij dient in de dagvaarding ten minste concrete feiten en omstandigheden aan te voeren, waartegen een gedaagde partij verweer kan voeren. Afhankelijk van hetgeen partijen in die fase van het geding naar voren brengen, kan in een volgende fase een bewijstraject volgen.