Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 28 oktober 2024
ECLI:NL:RBMNE:2024:5979
Feiten
Werknemer is sinds 1 juli 2021 in dienst van werkgeefster als functie 3. Het team waarbinnen werknemer werkt, is een projectorganisatie, hetgeen betekent dat binnen het team in opdracht van de klant verschillende (tijdelijke) projecten worden uitgevoerd. Project A was een van die projecten. Werknemer is in juni 2022 hoofd van project A geworden. Op 2 februari 2024 heeft werkgeefster toestemming gevraagd aan het UWV om de arbeidsovereenkomst met werknemer op te zeggen wegens bedrijfseconomische redenen. Op 5 april 2024 heeft het UWV de gevraagde toestemming verleend. De arbeidsovereenkomst is daarna opgezegd tegen 31 mei 2024. Werknemer verzoekt een verklaring voor recht dat de opzegging door werkgeefster in strijd is met artikel 7:669 lid 3 BW en verzoekt de kantonrechter voor recht te bepalen dat het dienstverband hersteld moet worden. Aan het verzoek legt werknemer ten grondslag dat werkgeefster een onjuiste functieomschrijving heeft voorgelegd aan het UWV, waardoor het UWV niet heeft kunnen beoordelen of die functie wel kwam te vervallen of mogelijk uitwisselbaar was met andere functies. Daarnaast zou er geen sprake zijn van een deugdelijk besluit op grond waarvan vaststaat dat sprake was van een reorganisatie of de noodzaak voor de technologische verandering. Tot slot zouden er geen deugdelijke herplaatsingsgesprekken zijn gevoerd.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Het staat vast dat werknemer is aangenomen als functie 3. Werkgeefster heeft uitgelegd dat niet wordt uitgegaan van een vaste functieomschrijving, maar dat steeds wordt gekeken naar persoonlijke doelstellingen. Deze doelstellingen worden, binnen de overeengekomen functie, aan steeds wisselende projecten aangepast. Bij het bepalen van de geschiktheid voor een nieuw project wordt binnen werkgeefster dan ook gekeken naar het niveau en de kennis die nodig zijn voor een bepaalde functie. Deze feitelijke gang van zaken heeft werknemer erkend en komt de kantonrechter logisch voor. Vast staat dat werknemer, vanuit zijn algemene functie als functie 3, in zijn laatste project functioneerde als functie 4. In de periode dat werknemer die functie vervulde, vonden alle controles van de in opdracht van de klant ontwikkelde software handmatig plaats. Op enig moment is, in overleg met de klant, besloten om een geautomatiseerd controlesysteem in te voeren. Werknemer beschikte niet over alle vereiste vaardigheden, waardoor een andere werknemer (die wel over de vereiste vaardigheden beschikte) die functie is gaan vervullen. Na overname van zijn functie is werknemer maar heel kort en in beperkte mate (voor overdracht en soms vervanging) blijven assisteren. Uit de urenverantwoording van werknemer blijkt dan ook dat hij feitelijk vanaf augustus 2023 het grootste deel van de tijd betaald thuis zat vanwege de geschetste ontwikkeling en dat hij zich daartegen destijds niet uitdrukkelijk heeft verzet. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat met al het voorgaande voldoende is komen vast te staan dat functie 3, zoals werknemer deze vervulde, door een technologische wijziging in de bedrijfsvoering is komen te vervallen en dat hij niet beschikte over de benodigde vaardigheden om de functie te vervullen die daarvoor in de plaats kwam. Al met al kan niet worden vastgesteld dat de functie die werkgeefster door het UWV heeft laten toetsen afwijkt van de functie die werknemer vervulde. Tot slot is de kantonrechter van mening dat werkgeefster voldoende inspanningen heeft verricht om werknemer te herplaatsen. Zo hebben er meerdere herplaatsingsgesprekken met werknemer plaatsgevonden. Werknemer zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.