Rechtspraak
Rechtbank Gelderland (Locatie Zutphen), 14 november 2024
ECLI:NL:RBGEL:2024:7926
Feiten
Kinderthuiszorg-Nederland B.V. (hierna: Kinderthuiszorg) is een zorgorganisatie die zich toelegt op verpleegkundige zorg aan kinderen thuis. Werkneemster heeft bij Kinderthuiszorg gewerkt. Haar eerste arbeidsovereenkomst begon in mei 2021 en duurde een jaar. Hierna is haar arbeidsovereenkomst twee keer verlengd met telkens een jaar. Haar derde arbeidsovereenkomst is op 30 april 2024 geëindigd. Zij heeft vanaf begin januari 2023 ongeveer anderhalve maand niet gewerkt omdat zij ziek was. Dat had te maken met een zwangerschap die eindigde in een miskraam eind januari 2023. Vervolgens berichtte Kinderthuiszorg per e-mail dat haar arbeidsovereenkomst uiteraard zal worden verlengd als er geen bijzonderheden naar voren komen. Op 26 juli 2023 viel werkneemster ziek uit met klachten die gerelateerd waren aan haar tweede zwangerschap. Sindsdien heeft zij haar eigen werk niet meer kunnen uitvoeren. Op 10 januari 2024 liet Kinderthuiszorg aan werkneemster weten dat haar derde arbeidsovereenkomst niet zal worden verlengd. Werkneemster verzoekt dat voor recht wordt verklaard dat Kinderthuiszorg zich schuldig heeft gemaakt aan verboden onderscheid op grond van geslacht en dat zij wordt veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding. Kinderthuiszorg bestrijdt dat verboden onderscheid de reden was voor het niet aangaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Volgens haar kwam dat omdat er onvoldoende vertrouwen was in werkneemster.
Oordeel
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft werkneemster feiten aangevoerd die het onderscheid op grond van zwangerschap kunnen doen vermoeden. Werkneemster heeft de benodigde opleidingen afgerond en haar functioneren stond niet ter discussie, hetgeen aan de hand van een drietal feedbackverslagen is aangetoond. Ook het feit dat de arbeidsovereenkomst tweemaal is verlengd speelt een rol. Kinderthuiszorg zal dus moeten aantonen dat het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst niet te maken had met de zwangerschap en/of de daaraan verbonden klachten van werkneemster. Daar is Kinderthuiszorg niet in geslaagd. Kinderthuiszorg betoogt dat zij ‘uiteindelijk’ geen vertrouwen had in een duurzame vruchtbare arbeidsverhouding en dat dat komt omdat werkneemster onzeker was in haar werk. Deze volgens Kinderthuiszorg echte en enige reden voor het niet verlengen is naar het oordeel van de kantonrechter vaag en oppervlakkig gebleven. Zij heeft geen concrete gebeurtenissen benoemd waaraan het (verdere) gebrek aan vertrouwen werd ontleend. Kinderthuiszorg heeft gelet op het voorgaande geen bewijs geleverd van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat zij niet in strijd met het discriminatieverbod heeft gehandeld, met als gevolg dat er dus van uit moet worden gegaan dat sprake is geweest van verboden onderscheid bij het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst. Door het verboden onderscheid heeft Kinderthuiszorg ernstig verwijtbaar gehandeld. Volgens werkneemster zou de arbeidsovereenkomst bij het wegdenken van het einde van de arbeidsrelatie nog twee jaar hebben geduurd. Het verschil in inkomsten dat zij nu ontvangt (ZW-uitkering) en die ze bij verlenging van de arbeidsovereenkomst zou hebben ontvangen bedraagt € 366,41 per maand. De vergoeding voor inkomstenverlies die wordt toegewezen bedraagt dus (24 x € 366,41) € 8.793,84 bruto. Daarnaast wordt een immateriële schadevergoeding toegewezen van € 2.500 bruto.