Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Tilburg), 25 november 2024
ECLI:NL:RBZWB:2024:8210
Feiten
Werkgeefster heeft werknemer per e-mail een aanbod gedaan voor een arbeidsovereenkomst voor drie maanden. Per e-mail hebben partijen een akkoord over het loon bereikt. Eveneens is afgesproken dat werknemer op 1 oktober 2024 zou starten. De arbeidsovereenkomst die eiser in deze procedure heeft overgelegd ziet op de periode van 1 oktober tot en met 31 december 2024 en is niet ondertekend. Werknemer is op 1 oktober 2024 op het werk verschenen en is diezelfde dag uitgevallen met rugklachten. Eisert vordert loon over oktober tot en met december 2024, te verhogen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Gelet op de aard van de vordering, een loonvordering, is het spoedeisend belang gegeven. Het bestaan van de vordering is voldoende aannemelijk. Dat een arbeidsovereenkomst wordt ondertekend is geen wettelijk vereiste. Op basis van de over en weer verstuurde e-mails kan worden aangenomen dat partijen de bedoeling hadden om per 1 oktober 2024 een arbeidsovereenkomst aan te gaan. Werknemer heeft in de e-mail van 30 september 2024 van werkgeefster ook meerdere werkinstructies gekregen en is de dag daarna verschenen. Ook heeft werknemer op zitting onderbouwd dat hij door een bedrijfsarts is onderzocht. De overige verweren van werkgeefster zien op dwaling en/of bedrog. Een dergelijk vonnis kan niet in kort geding worden uitgesproken. Het voorlopig oordeel houdt in dat werkgeefster het loon moet betalen aan werknemer. Het loon over december 2024 is nog niet opeisbaar en wordt alleen toegewezen voor zover werkgeefster dit niet tijdig betaalt. De kantonrechter matigt de wettelijke verhoging tot nihil, gelet op de zeer korte duur van het dienstverband met het einde van het dienstverband dat al in zicht is. Werkgeefster wordt in de proceskosten veroordeeld.