Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 25 november 2024
ECLI:NL:GHARL:2024:7241
Feiten
Werknemer was sinds juni 2012 werkzaam bij Remia. Naar aanleiding van een melding van een werknemer was bij Remia op 10 oktober 2023 het vermoeden ontstaan dat werknemer op onrechtmatige wijze eigendommen had ontvreemd. Op 11 oktober 2023 vond hierover een gesprek plaats. Werknemer is op non-actief gesteld, hetgeen schriftelijk is bevestigd. Op 17 oktober 2023 vond een vervolggesprek tussen dezelfde partijen plaats. In dit gesprek beëindigde Remia de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang, kort samengevat omdat werknemer zich een IBC met zonnebloemolie en een pallet met emmers saus op onrechtmatige wijze zou hebben toegeëigend althans heeft geprobeerd zich toe te eigenen; werknemer het terrein zou hebben betreden zonder dat hij daartoe gerechtigd was en heeft gelogen. Werknemer maakt aanspraak op een billijke vergoeding, een schadevergoeding wegens onregelmatig ontslag en de transitievergoeding. De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat werknemer de verkeerde partijaanduiding mocht herstellen en dat dat niet heeft geleid tot overschrijding van bedoelde vervaltermijn. Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtmatig is gegeven en dat de verzoeken van werknemer worden afgewezen. Beide partijen zijn in hoger beroep gekomen.
Oordeel
Hoger beroep Remia
Niet ter discussie staat dat in het aanvankelijk ingediende verzoekschrift Remia BV in plaats van Remia CV als verwerende partij is opgenomen en dat Remia al ruim voordat dat verzoekschrift was ingediend wist dat werknemer het niet eens was met het ontslag op staande voet. Vast staat ook dat bij het verzoekschrift een uittreksel uit het handelsregister van de juiste vennootschap, Remia CV, was gevoegd. Daarbij komt dat niet is gesteld of gebleken dat het Remia op enig moment onduidelijk is geweest op welke rechtsverhouding het aanvankelijk ingediende verzoekschrift betrekking had. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat bij die stand van zaken werknemer de fout mocht herstellen. Daarbij ziet het hof het vervangen van pagina 1 van het verzoekschrift door een nieuwe pagina met daarin een andere rechtspersoon als verwerende partij in de gegeven omstandigheden niet als een nieuw verzoekschrift, zodat geen sprake is van overschrijding van de vervaltermijn zoals Remia heeft betoogd.
Hoger beroep werknemer
Ter onderbouwing van de dringende reden beroept Remia zich op (1) camerabeelden, (2) de verklaringen van de heer X (hoofd technische dienst) en (3) de verklaring van werknemer tijdens gesprekken op 11 en 17 oktober 2023. De essentie van de verklaring van X is dat hij werknemer op de bewuste avond met een busje op het terrein heeft zien rijden, het busje geparkeerd heeft zien staan bij de uit- en ingang van heftruckverkeer, werknemer in de expeditiehal heeft gezien met een pallet met emmers saus, beweging heeft gezien en geschuif heeft gehoord bij het busje en werknemer heeft aangesproken die verklaarde dat hij aan het lossen was, maar geen vrachtbrief had. Deze door X gegeven lezing van de gebeurtenissen past eveneens bij de camerabeelden maar niet bij de door werknemer beschreven gang van zaken. Het hof stelt vast dat verder drie getuigen hebben verklaard dat werknemer ten overstaan van hen heeft erkend eigendommen van Remia te hebben meegenomen. Het hof acht, mede gelet op de camerabeelden, de verklaringen van X en de drie verklaringen over de bekentenis van werknemer het bewijs van de eerste ontslaggrond (het wegnemen van de IBC met zonnebloemolie en de pallet met saus) geleverd. Omdat deze grond op zichzelf beschouwd kan gelden als een dringende reden voor ontslag op staande voet, behoeven de andere redenen geen bespreking meer. De vergoeding wegens onregelmatige opzegging en billijke vergoeding worden afgewezen. Remia was bovendien gerechtigd om de schade op de eindafrekening in te houden. De bestreden beschikking wordt bekrachtigd.