Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 28 november 2024
ECLI:NL:RBMNE:2024:6465
Feiten
Werkneemster is met ingang van 1 september 2023 werkzaam bij werkgeefster op basis van een contract voor de bepaalde tijd van een jaar. Werkneemster heeft zich op 26 januari 2024 ziek gemeld. Op 6 juni 2024 heeft werkgeefster werkneemster meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd. Op 26 juni 2024 heeft de bedrijfsarts van werkgeefster geadviseerd dat werkneemster start met passende werkzaamheden gedurende vier uur per dag voor een periode van twee weken. Uit het spreekuuradvies blijkt dat de bedrijfsarts het niet wenselijk acht dat werkneemster haar werkzaamheden op de oude locatie gaat hervatten. Naar aanleiding van dit advies heeft werkgeefster op 27 juni 2024 met werkneemster gesproken over de re-integratie. Werkgeefster heeft werkneemster meegedeeld dat zij op vrijdag 28 juni 2024 wordt verwacht op een andere locatie. Vanwege de reistijd zal werkgeefster een half uur van de reistijd rekenen als re-integratie-uren. Werkneemster heeft daarop laten weten dat zij de reistijd van 3,5 uur met het OV niet redelijk vindt. Werkneemster is op vrijdag 28 juni 2024 niet verschenen op de betreffende locatie. Zij heeft zich die dag telefonisch bij werkgeefster ziekgemeld, nu zij zich onderweg naar de nieuwe locatie erg ziek voelde. Werkgeefster heeft werkneemster daarop de volgende dag gebeld en een brief gemaild. In deze brief staat dat werkgeefster geen reden ziet om werkneemster opnieuw bij de bedrijfsarts in te plannen en dat werkneemster dezelfde dag om 12:30 uur wordt verwacht op de afgesproken locatie om de re-integratie op te starten. Daarbij wordt vermeld dat als werkneemster deze afspraak niet nakomt, werkgeefster op basis van artikel 7:629 lid 3 BW genoodzaakt is haar loon per direct stop te zetten. Werkneemster is ook op 2 juli 2024 niet op de betreffende locatie verschenen. Bij brief van 3 juli 2024 heeft werkgeefster aan werkneemster meegedeeld dat het loon per 2 juli 2024 wordt stopgezet omdat zij de afspraak voor het verrichten van passende arbeid niet is nagekomen. Werkneemster vordert - samengevat - veroordeling van werkgeefster tot betaling van achterstallig salaris over de maanden juli en augustus 2024 (in totaal € 4.101,54 bruto), vermeerderd met vakantietoeslag, de opgebouwde en niet-genoten verlofuren en de kosten van het deskundigenoordeel UWV.
Oordeel
Werkneemster heeft een spoedeisend belang bij de vordering. Omdat nergens uit blijkt dat de bedrijfsarts het door werkgeefster aangeboden werk voor werkneemster qua reistijd passend acht en uit het deskundigenoordeel juist volgt dat dit mogelijk niet passend is, is het voorshands onvoldoende aannemelijk dat werkneemster op 2 juli 2024 passende arbeid heeft geweigerd. Dat betekent dat werkgeefster de loonbetaling ten onrechte om die reden heeft stopgezet. De vordering van achterstallig loon over de maanden juli en augustus 2024, vermeerderd met de vakantietoeslag en overige emolumenten, is toewijsbaar omdat voorshands voldoende aannemelijk is dat deze vordering ook in een eventuele bodemprocedure zal worden toegewezen. Werkgeefster hoeft geen verlofuren te betalen, nu werkneemster niet concreet heeft aangegeven waarom de berekening van werkgeefster niet juist zou zijn en na de nabetalingen van werkgeefster nog verlofuren zouden openstaan. De gevorderde kosten van het deskundigenoordeel, waartegen geen verweer is gevoerd, wordt toegewezen.