Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 4 december 2024
ECLI:NL:RBMNE:2024:6610
Feiten
Werknemer is op 27 december 2022 in dienst getreden van werkgeefster als aspirant-beveiligingsbeambte, aanvankelijk voor de duur van twee maanden. De arbeidsovereenkomst is daarna verlengd tot 14 december 2023. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Particuliere Beveiliging (hierna: de cao) van toepassing verklaard. Werknemer beschikt niet over het diploma beveiliger. Om de functie van beveiligingsbeambte te mogen uitvoeren is volgens de wet een diploma beveiliger verplicht. Die verplichting geldt de eerste 12 maanden niet voor beveiligers in opleiding die van de Korpschef van Politie toestemming hebben gekregen (een groene pas) om beveiligingswerk te verrichten. Dat is bepaald in artikel 7 Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus en artikel 5 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. Gelet op de wettelijke opleidingseis en het verkrijgen van de tijdelijke groene pas zijn partijen daarom voorafgaand aan de indiensttreding van werknemer overeengekomen dat hij de opleiding zou gaan volgen. De kosten hiervoor bedroegen € 2.097 en zijn door werkgeefster betaald. Partijen hebben op 14 november 2022 een studiekostenovereenkomst (Studieverklaring) gesloten waarin een terugbetalingsverplichting is opgenomen. Werknemer heeft de opleiding niet binnen een jaar met succes afgerond. Werkgeefster heeft bij brief van 10 november 2023 meegedeeld dat de arbeidsoverkomst op 14 december 2023 eindigt en heeft op de eindafrekening een bedrag van € 2.175 aan opleidingskosten ingehouden. Werknemer is het niet eens met de inhouding en stelt dat de opleiding een verplichte opleiding betrof die op grond van de wet en de cao kosteloos aan hem moest worden aangeboden.
Oordeel
De kantonrechter heeft eerst beoordeeld of er sprake is van een verplichte opleiding die kosteloos aan werknemer had moeten worden aangeboden. Daarna is de kantonrechter ingegaan op de vraag of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat werkgeefster de studiekosten moet betalen.
Verplichte opleiding
In artikel 7:611a BW is bepaald dat de werkgever de werknemer in staat moet stellen om scholing te volgen die noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn functie. Verplichte scholing op grond van toepasselijk Unierecht, nationaal recht, een cao of een regeling van een bevoegd bestuursorgaan moet de werkgever kosteloos aan de werknemer aanbieden. Ieder beding (zoals een studiekostenovereenkomst) in strijd hiermee is nietig. De kantonrechter is het met werknemer eens dat in artikel 55 cao de verplichting is opgenomen de opleiding tot beveiliger kosteloos aan te bieden.
Redelijkheid en billijkheid
Werkgeefster heeft aangevoerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als zij de studiekosten aan werknemer moet betalen omdat hij zich volgens haar onvoldoende heeft ingespannen om de opleiding met succes af te ronden. Hoewel het niet afronden van de opleiding het gevolg is van de door werknemer na augustus 2023 gemaakte keuzes, betekent dit niet dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat werkgeefster de studiekosten moet betalen. Uit niets blijkt namelijk dat zij werknemer er op enig moment op heeft gewezen dat zij van hem een inspanning verwachtte bij het volgen van de opleiding. De kantonrechter verklaart de studieovereenkomst nietig en veroordeelt werkgeefster tot betaling van de studiekosten.