Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Middelburg), 25 september 2024
ECLI:NL:RBZWB:2024:8189
Feiten
Uitlener heeft op 31 mei en 1 juni 2023 twee arbeidskrachten ter beschikking gesteld aan inlener. Uitlener vordert – samengevat – betaling van € 408,38. In deze zaak staat centraal of inlener op grond van de overeenkomst tussen partijen ook een vergoeding verschuldigd is voor de reistijd van de ter beschikking gestelde arbeidskrachten.
Oordeel
In dit geval kan niet worden vastgesteld dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de vergoeding van reisuren. Het had op de weg van uitlener gelegen om zijn standpunt nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door een schriftelijke vastlegging van de gemaakte afspraken over te leggen. Dit heeft uitlener niet gedaan. Hij heeft slechts toegelicht dat het gebruikelijk is dat de reistijd van de ingeleende arbeidskracht(en) als werktijd in rekening wordt gebracht, maar heeft ook dat onvoldoende onderbouwd. De vorderingen worden afgewezen.