Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Middelburg), 20 september 2023
ECLI:NL:RBZWB:2023:6725
Feiten
Werknemer is van 26 april 2016 tot 31 januari 2023 bij werkgeefster in dienst geweest in de functie van relatiebeheerder. In de arbeidsovereenkomst is een concurrentiebeding met daaraan gekoppeld een boetebeding opgenomen. Op 5 oktober 2022 heeft werkgeefster werknemer bericht dat zij gedurende een langere periode klachten heeft gekregen van klanten die door werknemer worden bediend en dat zij meerdere incidenten heeft vastgesteld die schade aanrichten aan werkgeefster. Partijen hebben op 9 november 2022 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin staat dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 31 januari 2023 eindigt door opzegging zijdens werknemer. Tevens is in de vaststellingsovereenkomst vastgelegd – kort gezegd – dat het concurrentiebeding zal gelden voor de duur van vijf jaar. Werkgeefster heeft op 24 april 2023 diverse beslagen laten leggen. Werkgeefster vordert in de hoofdzaak onder meer veroordeling van werknemer tot betaling van de door werkgeefster geleden schade, betaling van studiekosten en kosten voor een laadpaal en betaling van verbeurde boetes wegens schending van het concurrentiebeding. In het incident vordert werkgeefster werknemer voor de duur van het aanhangig geding te verbieden het concurrentiebeding te overtreden en veroordeling van werknemer tot betaling van € 25.000 aan voorschot op de verbeurde boetes. Volgens werkgeefster handelt werknemer in strijd met het concurrentiebeding door een vof op te richten met gelijksoortige activiteiten als werkgeefster en daarvoor werkzaamheden te verrichten.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Voorschot op verbeurde boetes
De vordering met betrekking tot het voorschot op verbeurde boetes wordt afgewezen, omdat werkgeefster (vooralsnog) onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat werknemer het concurrentiebeding heeft overtreden. Het enkele feit dat hij een bedrijf heeft opgericht maakt niet dat hij het concurrentiebeding heeft overtreden. Op grond van het overeengekomen beding moet het namelijk gaan over het (doen) verrichten van diensten. Het oprichten van een onderneming valt daar niet onder. Daarnaast is van belang dat werknemer gemotiveerd heeft betwist in strijd te hebben gehandeld met het concurrentiebeding. Hij heeft daarbij aangevoerd dat hij als controller werkzaam is en dat hij die werkzaamheden, voor een langere periode, verricht voor één opdrachtgever. Van de zijde van werkgeefster is ter zitting verklaard dat een controller in de regel (inderdaad) werkzaam is voor één opdrachtgever en dat zij heeft vernomen (“het is een klein wereldje”) dat werknemer werkzaam is bij (een vennootschap van) Top Onions. Daarmee wordt de verklaring van werknemer op hoofdlijnen bevestigd.
Verbod om concurrentiebeding te overtreden
Het gevorderde verbod het concurrentiebeding te overtreden wordt afgewezen vanwege het ontbreken van belang bij de gevorderde voorziening. Het contractueel overeengekomen concurrentiebeding houdt al een dergelijk verbod in en bij overtreding daarvan is werknemer een boete verschuldigd. In dat licht bezien moet werkgeefster aannemelijk maken dat zij een zodanig belang heeft bij oplegging van een ‘versterkt concurrentiebeding’ dat van haar niet kan worden gevergd dat zij de afloop van de bodemzaak afwacht. Werkgeefster heeft dat niet, althans onvoldoende onderbouwd. Afwijzing van de vorderingen in het incident volgt.