Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 23 december 2024
ECLI:NL:GHARL:2024:7912
Feiten
Werknemer treedt op 1 oktober 2020 voor de duur van negen maanden in dienst bij Stichtse Vecht als monteur schadeherstel. Stichtse Vecht ontvangt een loonkostensubsidie van de gemeente omdat werknemer is opgenomen in het doelgroepregister (artikel 38d Wet financiering sociale verzekeringen). Werknemer valt onder de no-riskpolis als bedoeld in artikel 29b Ziektewet. De arbeidsovereenkomst wordt per 1 juli 2021 voortgezet voor de duur van een jaar (tot en met 30 juni 2022). Op 26 april 2022 heeft werknemer een ongeval gehad tijdens het uitvoeren van zijn werkzaamheden. Per 1 juli 2022 is aan werknemer een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van 15 maanden aangeboden. Werknemer heeft dit aanbod geaccepteerd. Werknemer bezoekt op 28 september 2022 voor het eerst de bedrijfsarts. Daarna ontstaat er een arbeidsconflict tussen partijen. Er wordt vervolgens mediation ingezet. De mediator beëindigt de mediation in januari 2023 zonder dat het tot een oplossing is gekomen. De re-integratie verloopt daarna moeizaam. Op 29 augustus 2023 zegt Stichtse Vecht het eindigen van de arbeidsovereenkomst aan per 30 september 2023. Werknemer verzoekt om uitbetaling van een billijke vergoeding.
Oordeel
Werknemer heeft drie gronden aangevoerd voor zijn verzoek tot een billijke vergoeding.
Handelen in strijd met artikel 4 Wgbh/cz
Het hof is van oordeel dat het besluit van Stichtse Vecht om werknemer medio 2022 geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden niet in strijd is met artikel 4 Wgbh/cz. Datzelfde geldt voor het besluit om de derde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet te verlengen. Dat besluit is ingegeven (en wordt gerechtvaardigd) door de inmiddels onwerkbare situatie tussen partijen en houdt dus geen verband met de handicap van werknemer.
Handelen in strijd met de verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst
Het hof oordeelt dat het ernstig verwijtbaar is dat Stichtse Vecht in strijd met de afspraak dat werknemer een vast dienstverband zou krijgen hem in juni 2022 een derde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd heeft aangeboden. Hierdoor heeft zij de aanzet tot het ongenoegen aan de zijde van werknemer gegeven, die uiteindelijk heeft geleid tot de verstoorde arbeidsverhouding. De andere verwijten die werknemer Stichtse Vecht maakt, zoals het veronachtzamen van de re-integratieverplichtingen en het hem bewust buiten personeelsuitjes houden, onderschrijft het hof niet.
Onvoldoende zorg voor de arbeidsomstandigheden
Het verwijt van werknemer betreffende onvoldoende zorg voor de arbeidsomstandigheden is terecht. Het hof oordeelt ook dit tekortschieten als ernstig verwijtbaar. De door het ongeval ingetreden arbeidsongeschiktheid van werknemer heeft een rol gespeeld in het niet nakomen van de toezegging. De vraag in hoeverre Stichtse Vecht schadeplichtig is vanwege deze tekortkoming op grond van artikel 7:658 BW moet worden beantwoord in een andere procedure. In die procedure kunnen ook alle vragen over de causaliteit en de omstandigheden die tot het ongeval hebben geleid onderzocht worden.
Conclusie
De conclusie uit het voorgaande is dat Stichtse Vecht ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door onvoldoende zorg te dragen voor de arbeidsomstandigheden en werknemer in strijd met haar toezegging na de tweede arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet in vaste dienst te nemen. Hierdoor is de kiem gelegd van het ontstaan van een arbeidsconflict. Dat arbeidsconflict heeft uiteindelijk geleid tot het niet verlengen van de derde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Dit levert ernstig verwijtbaar handelen in de zin van artikel 7:673 lid 9 BW op. Stichtse Vecht moet aan werknemer een billijke vergoeding van € 15.000 betalen.