Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/De Duurzame Jongens B.V.
Rechtbank Limburg (Locatie Roermond), 11 december 2024
ECLI:NL:RBLIM:2024:9194
Beroep op ontbindende voorwaarde in arbeidsovereenkomst slaagt niet, omdat uit deze bepaling niet valt op te maken dat werkneemster aansluitend op de BBL-opleiding niveau 2 ook de BBL-opleiding niveau 3 zou moeten gaan volgen en behalen.

Feiten 

Werkneemster is met ingang van 5 december 2022 voor 32 uur per week in dienst getreden bij De Duurzame Jongens B.V. (DDJ) in de functie van leerling BBL-monteur elektrotechnische installatie niveau 2, op basis van een tijdelijke arbeidsovereenkomst voor de duur van 12 maanden. Daarnaast is tussen de opleidingsinstantie van werkneemster, werkneemster en DDJ een BBL-praktijk-overeenkomst tot stand gekomen voor de periode van 5 december 2022 tot 10 juni 2023. Werkneemster en DDJ hebben in november 2023 gesproken over het aansluitend volgen van een BBL-opleiding niveau 3, na het met goed gevolg afronden van de BBL-opleiding niveau 2 door werkneemster. De arbeidsovereenkomst is per 5 december 2023 stilzwijgend verlengd voor de duur van 12 maanden. Werkneemster heeft de BBL-opleiding niveau 2 met succes afgerond. Werkneemster heeft op 20 augustus 2024 aan DDJ kenbaar gemaakt dat zij niet de BBL-opleiding niveau 3 wil gaan volgen, maar wel bij DDJ wil blijven werken. Werkneemster heeft vanaf 22 augustus 2024 vanwege ziekte geen werkzaamheden meer verricht. DDJ heeft bij whatsappbericht onder meer aangegeven geen samenwerking meer tegemoet te zien vanaf einde contract 20 juli 2024. DDJ betaalt vanaf 20 juli 2024 geen salaris meer. Werkneemster vordert onder meer het op 20 juli 2024 gegeven ontslag te vernietigen en voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst vanaf 20 juli 2024 is voortgezet. 

Oordeel 

De kantonrechter oordeelt als volgt. 

Vernietiging ontslag 

De kantonrechter wijst het verzoek tot vernietiging van het ontslag af, aangezien niet gebleken is van een opzegging door DDJ van de arbeidsovereenkomst met ingang van 20 juli 2024.  

Voortzetting arbeidsovereenkomst  

Volgens DDJ is de arbeidsovereenkomst met ingang van 20 augustus 2024 geëindigd, namelijk door de mededeling van werkneemster waarbij zij te kennen heeft gegeven geen vervolg BBL-opleiding te gaan volgen. DDJ beroept zich op de ontbindende voorwaarde in artikel 2 van de arbeidsovereenkomst, waarin is opgenomen dat de arbeidsovereenkomst automatisch komt te vervallen indien werknemer zonder gegronde redenen de opleiding vervroegd beëindigt. De kantonrechter is van oordeel dat deze stelling van DDJ niet kan slagen. Er is geen sprake van het vroegtijdig beëindigen van de opleiding, nu werkneemster haar diploma heeft behaald. Uit artikel 2 van de arbeidsovereenkomst is niet op te maken dat werkneemster aansluitend ook de BBL-opleiding niveau 3 zou moeten gaan volgen en behalen. DDJ stelt zich subsidiair op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst eindigt per 5 december 2024. Dit verweer slaagt. DDJ heeft in deze procedure werkneemster aangezegd dat de arbeidsovereenkomst per 5 december 2024 niet wordt verlengd. Dat betekent dat de arbeidsovereenkomst eindigt op 5 december 2024.  

Salaris vanaf 20 juli 2024 

Vast staat dat DDJ het salaris van werkneemster niet meer heeft betaald vanaf 20 juli 2024. Dit betekent dat het verzoek tot betaling van het salaris in beginsel voor toewijzing vatbaar is. DDJ stelt zich op het standpunt dat zij het loon vanaf 20 juli 2024 niet verschuldigd is omdat werkneemster arbeidsongeschikt was en is en de omstandigheid dat werkneemster ongeschikt is voor de werkzaamheden voor haar rekening dient te komen. De kantonrechter gaat ervan uit dat werkneemster vanaf 22 augustus 2024 arbeidsongeschikt is. DDJ heeft de ziekmelding van werkneemster geweigerd, maar vervolgens geen bedrijfsarts ingeschakeld. Verder heeft DDJ bij whatsappbericht aan werkneemster kenbaar gemaakt dat zij geen samenwerking meer tegemoet ziet vanaf het einde van haar contract op 20 juli 2024. Mede gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat het niet verrichten van de overeengekomen arbeid niet in redelijkheid voor rekening van werkneemster behoort te komen. Ook het beroep van DDJ op artikel 7:629a lid 1 BW slaagt niet. Een dergelijke deskundigenverklaring hoeft naar het oordeel van de kantonrechter niet door werkneemster te worden overgelegd, omdat dit – op grond van het hiervoor overwogene – in redelijkheid niet van werkneemster kan worden gevergd. De conclusie is dat DDJ het salaris vanaf 20 juli 2024 aan werkneemster dient te betalen.