Rechtspraak
Feiten
Werknemer is op 1 juli 2009 in dienst getreden bij EBN. Werknemer loopt met protheses aan beide benen en is grotendeels eenhandig. Werknemer heeft vanwege door hem ervaren klachten aan hand, arm en nek o.a. de huisarts en fysiotherapeut bezocht. Op 22 april 2015 heeft er onderzoek plaatsgevonden naar de werkplek van werknemer en zijn enkele adviezen uitgebracht om de werkplek te optimaliseren. Op 24 april 2015 heeft werknemer een uitnodiging ontvangen voor een bezoek aan de bedrijfsarts. Op 28 april 2015 heeft EBN laten weten het dienstverband te willen beëindigen. Later die dag heeft werknemer zich per e-mail ziekgemeld. De bedrijfsarts heeft een verminderde belastbaarheid vastgesteld, maar dat zou met ongeveer drie maanden zijn opgelost. Op 5 april 2016 heeft werknemer een melding gedaan bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten. Het hof citeert uitgebreid uit de conclusies van de neuroloog en de psycholoog, uit het arbeidsdeskundige expertiseonderzoek en uit het medisch advies van de medisch adviseur van werknemer. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis de bedrijfsarts en klinisch arbeidsgeneeskundige tot deskundige benoemd. Hij heeft samen met de fysiotherapeut en bewegingswetenschapper en gezondheidspsycholoog een multidisciplinair onderzoek verricht. Het hof citeert uitgebreid uit het deskundigenbericht en de daaropvolgende correspondentie. Werknemer vordert een verklaring voor recht dat EBN op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de geleden en te lijden schade als gevolg van de gezondheidsklachten die zijn veroorzaakt door de omstandigheden waaronder hij heeft moeten werken. In het eindvonnis heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat EBN aansprakelijk is. EBN komt tegen het vonnis in hoger beroep.
Oordeel
Het hof is het met de kantonrechter eens dat vast is komen te staan dat werknemer lijdt aan RSI. De (para)medici die werknemer daarna hebben onderzocht (en behandeld) – onder wie de fysiotherapeut, de revalidatiearts, de bedrijfsarts en de neuroloog – stellen vast dat sprake is van nek-, schouder-, arm- en handklachten. Zonder twijfel ondervond (en ondervindt) werknemer dus gezondheidsklachten. De vraag welke schade werknemer als gevolg hiervan heeft geleden is voor de beoordeling van de aansprakelijkheid niet van belang. Voldoende is dat de mogelijkheid aannemelijk is dat die gezondheidsklachten tot schade hebben geleid. Die mogelijkheid is in dit geval voldoende aannemelijk. De kantonrechter heeft bij de beoordeling van het causaal verband het deskundigenbericht tot uitgangpunt genomen en op grond daarvan geoordeeld dat de RSI-klachten het gevolg zijn van de omstandigheden waaronder werknemer zijn werkzaamheden bij EBN heeft uitgeoefend. Het hof gaat uitvoerig in op de door EBN aangevoerde bezwaren tegen het deskundigenbericht, die uiteen vallen in bezwaren tegen de toegepaste methode en bezwaren tegen de inhoud van de conclusies. Het hof volgt die bezwaren niet. Naar oordeel van het hof heeft de deskundige in zijn onderzoek terecht tot uitgangpunt genomen dat de arbeidsomstandigheden van werknemer werden gekenmerkt door een expositie aan beeldschermwerk die de geldende normen overschrijdt, hoge ervaren werkdruk, onvoldoende rustmomenten en een door de werkhouding onvoldoende ontspannen nek-schouderregio. Naar het oordeel van het hof heeft EBN ook niet voldaan aan de op haar rustende zorgplicht. Het vonnis wordt bekrachtigd.