Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Breda), 29 oktober 2024
ECLI:NL:RBZWB:2024:7851
Feiten
Werkneemster is in dienst van werkgeefster. Werkneemster vordert in kort geding veroordeling van werkgeefster tot betaling van (achterstallig) loon. Werkgeefster is, hoewel behoorlijk gedagvaard, niet ter zitting verschenen, zodat tegen haar verstek is verleend.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Het spoedeisend belang van de gevorderde voorzieningen is gelegen in de aard van de vorderingen; werkneemster heeft haar loon immers nodig om te kunnen voorzien in haar levensonderhoud. De gevorderde voorzieningen komen de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze toewijsbaar zijn, met inachtneming van het volgende. De gevorderde vakantietoeslag hoeft pas in mei te worden uitgekeerd, zodat deze nog niet toewijsbaar is. De wettelijke verhoging wordt beperkt tot 25%. Werkgeefster wordt veroordeeld aan werkneemster te betalen een bedrag van € 8.678,40 bruto aan loon over juni tot en met september 2024, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van € 2.169,60 bruto en de wettelijke rente, alsook een bedrag van € 2.169,60 bruto aan loon per maand vanaf 1 oktober 2024 tot de dag dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd.