Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemer/werkgeefstre
Rechtbank Overijssel (Locatie Enschede), 28 januari 2025
ECLI:NL:RBOVE:2025:689
Werkgeefster was vrijgesteld van deelname aan bedrijfstakpensioenfonds Bpf Bouw. Haar werknemers hebben pensioen opgebouwd bij Nationale Nederlanden. Werkgeefster heeft die pensioenaanspraken per 1 januari 2022 en 1 januari 2023 niet conform de door Bpf Bouw toegepaste indexaties geïndexeerd. Werkgeefster heeft niet de verplichting om zorg te dragen voor indexering van het pensioen van eiser overeenkomstig de door Bpf Bouw vanaf 1 januari 2022 toegepaste indexaties.

Feiten

Werknemer is op 19 september 2001 in dienst getreden bij werkgeefster. Werknemer is op grond van de arbeidsovereenkomst verplicht deel te nemen aan het collectieve pensioen bij Nationale Nederlanden (NN), dat voldoet aan BPF-2000. Van 1 januari 2000 tot 1 januari 2020 heeft werkgeefster vrijstelling van deelname aan Bpf Bouw, maar sinds 1 januari 2020 is deze vrijstelling ingetrokken. De pensioenaanspraken opgebouwd bij NN blijven echter bij NN. Op 12 januari 2016 is een 'gelijkwaardigheidsverklaring' opgesteld, waarin staat dat de pensioenregeling van werkgeefster gelijkwaardig is aan die van Bpf Bouw. Werkgeefster is verantwoordelijk voor het pensioenreglement bij NN, waarin wordt vermeld dat pensioenverhogingen (indexering) afhankelijk zijn van de beschikbaarheid van middelen via winstdeling. Werknemer is op 1 juli 2022 met pensioen gegaan. Sinds 1 januari 2022 heeft Bpf Bouw de pensioenen verhoogd, terwijl NN de verhoging per 1 januari 2023 met 1,553% heeft aangekondigd, maar geen verhoging over 2022 heeft doorgevoerd. Werkgeefster heeft besloten geen extra geld in het toeslagendepot te storten, waardoor de verhoging lager is dan oorspronkelijk beoogd. Werknemer vordert dat werkgeefster wordt veroordeeld om de pensioentoezegging na te komen door de verschuldigde indexaties te financieren, zoals vermeld in artikel 8 van de arbeidsovereenkomst. Dit houdt in dat werkgeefster NN of een andere pensioenuitvoerder moet verzoeken om de benodigde koopsommen voor de indexaties van 1,76% (per 1 januari 2022), 0,79% (per 1 juli 2022) en 14,52% (per 1 januari 2023) op de pensioenaanspraken van werknemer. Tevens vordert werknemer de koopsommen binnen een maand over te maken aan de pensioenuitvoerder en in de toekomst tijdig en correct te betalen. Daarnaast vordert werknemer wettelijke rente over de te laat toegekende indexaties en € 1.138,97 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke rente.

Oordeel

De kantonrechter oordeelt als volgt. 

In deze zaak gaat het erom of werkgeefster verplicht is om het pensioen van werknemer dat bij NN is opgebouwd, vanaf 1 januari 2022 te indexeren volgens de door Bpf Bouw toegepaste indexaties. In artikel 6.5 van het pensioenreglement wordt vermeld dat eventuele verhogingen uit de winstdeling worden betaald en in een toeslagendepot worden gestort.

Werknemer stelt dat werkgeefster in strijd heeft gehandeld met artikel 8 van de arbeidsovereenkomst door niet voldoende geld voor het toeslagendepot beschikbaar te stellen, wat resulteerde in een niet-geïndexeerd pensioen in 2022 en een lage verhoging van 1,553% in 2023. Werknemer betoogt dat de indexatie van het pensioen onvoorwaardelijk moet overeenkomen met de door Bpf Bouw toegekende indexaties, ook op basis van de gelijkwaardigheidseis van de Wet Bpf 2000. Werknemer vindt dat werkgeefster de indexaties van Bpf Bouw een-op-een had moeten volgen, en claimt schadevergoeding of aanvullende stortingen in het toeslagendepot.

Werkgeefster stelt echter dat de indexaties niet een-op-een moeten worden gevolgd. Ze verdedigt zich met het argument dat de pensioenregeling bij NN voldoet aan de wet- en regelgeving, inclusief de gelijkwaardigheidseis van het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000, en dat er in de praktijk sprake is van voorwaardelijke toeslagverlening. Bovendien is het volgens werkgeefster onredelijk om de toeslagen van Bpf Bouw volledig te volgen, omdat dit financieel onhaalbaar zou zijn, wat steun vindt in haar jaarrekening.

De tekst van de arbeidsovereenkomst zegt niet expliciet dat de indexatie gelijk moet zijn aan die van Bpf Bouw. Artikel 8 lijkt te verwijzen naar de Wet Bpf 2000 en de gelijkwaardigheidseis, maar de stelling van werknemer dat de indexaties van Bpf Bouw gevolgd moeten worden, wordt verworpen. De rechter benadrukt dat de indexatie van Bpf Bouw voorwaardelijk is en dat werkgeefster in specifieke gevallen, zoals hier, mocht afwijken van die indexatie. De financiële situatie van werkgeefster maakte het onrealistisch om de volledige toeslagen van Bpf Bouw te volgen en werkgeefster heeft niet onrechtmatig gehandeld door af te wijken van de indexatie. De vorderingen van werknemer worden afgewezen.