Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 13 november 2024
ECLI:NL:RBMNE:2024:7360
Werkgeefster mocht werknemer geen loopstop opleggen. Werkgeefster was eerst zelf tekortgeschoten in de nakoming van haar betalingsverplichting, voordat werknemer zijn re-integratieverplichtingen niet nakwam.

Feiten
Op 17 april 2013 is werknemer in dienst getreden bij werkgeefster. Op 15 juli 2022 heeft werknemer zich ziekgemeld. Op enig moment zijn problemen ontstaan met de betalingen van het salaris van werknemer, omdat er discussie bestond over zijn ziekmelding. Op 6 maart 2024 heeft de rechtbank geoordeeld dat werkgeefster het loon over de maanden mei 2022 en juli 2022 tot en met maart 2023 moest betalen. Vervolgens heeft het UWV een loonsanctie opgelegd, waarin het heeft bepaald dat werkgeefster tot 11 juli 2025 het loon van werknemer moet doorbetalen. Op 27 juli 2024 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat werknemer kan starten met drie keer vier uur per week re-integreren. Werknemer heeft vervolgens vier weken vakantie gehad. Na zijn vakantie heeft werknemer geen werk verricht, omdat zijn situatie verslechterd zou zijn. Op 10 september 2024 heeft werkgeefster een loonstop toegepast, omdat werknemer niet meewerkt aan zijn re-integratie door niet op het werk te verschijnen. In onderhavige kortgedingprocedure vordert werknemer dat werkgeefster wordt veroordeeld tot het opheffen van de loonstop en (met terugwerkende kracht) tot doorbetaling van zijn loon. 

Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Werkgeefster mocht geen loonstop toepassen, omdat dit naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet gerechtvaardigd is. Daarvoor is van belang dat werknemer zich na zijn vakantie opnieuw ziek heeft gemeld doordat hij zich slechter is gaan voelen. Er moet dan opnieuw gekeken worden naar de mogelijkheden tot passend werk. In afwachting van het nieuwe oordeel van de bedrijfsarts had werkgeefster het loon niet mogen stopzetten. Het feit dat werknemer geen deskundigenoordeel in de zin van artikel 7:629a lid 1 BW heeft ingebracht, kan hem niet worden tegengeworpen. Ook hij was in afwachting van het nieuwe oordeel van de bedrijfsarts. Bovendien is werkgeefster al langere tijd in verzuim met de betaling van het loon van werknemer, zodat de loonstop hoe dan ook geen prikkel voor werknemer was om alsnog aan zijn re-integratieverplichtingen te voldoen. Het is immers niet vast komen te staan dat werkgeefster het loon over de maanden mei, juni en augustus 2024 had uitbetaald. Werkgeefster is daardoor eerst zelf tekortgeschoten in de nakoming van haar betalingsverplichting, voordat werknemer zijn re-integratieverplichtingen niet nakwam. Die had hij daarom ook kunnen opschorten. Omdat de kantonrechter voorlopig van oordeel is dat de loonstop niet gerechtvaardigd is, moet werkgeefster het loon van werknemer vanaf mei 2024 betalen.