Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Breda), 29 januari 2025
ECLI:NL:RBZWB:2025:530
Feiten
Op 21 februari 2022 is werknemer bij werkgeefster als acteur in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Deze arbeidsovereenkomst is twee keer verlengd. Het laatste contract liep tot en met 30 juni 2024. Op die datum heeft werkgeefster ook aan werknemer kenbaar gemaakt niet over te zullen gaan tot verlenging van zijn arbeidsovereenkomst. In onderhavige procedure verzoekt werknemer de kantonrechter werkgeefster te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding, de aanzegvergoeding, onbetaalde overuren, achterstallig loon van januari tot en met juni 2024, achterstallig vakantiegeld, openstaande reiskosten en niet genoten verlofuren, alleen onder afgifte van een deugdelijke specificatie. Werkgeefster heeft de vorderingen van werknemer niet weersproken, behalve de reiskosten.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Allereerst heeft werknemer recht op de verzochte transitievergoeding. Een werkgever is namelijk aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd indien na een einde van rechtswege op initiatief van de werkgever geen opvolgende arbeidsovereenkomst is aangegaan. Werkgeefster heeft erkend dat zij deze transitievergoeding nog niet heeft betaald. Ook heeft werkgeefster niet weersproken dat zij werknemer pas op 30 juni 2024 heeft laten weten de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juli 2024 niet te verlengen. Daarmee is werkgeefster de aanzegverplichting niet tijdig nagekomen. Zij zal daarom worden veroordeeld tot betaling van een vergoeding, gelijk aan het loon voor één maand. Bovendien wordt werkgeefster, nu zij ook heeft erkend dat zij deze niet betaald heeft, veroordeeld tot betaling van de overuren, het achterstallig loon, het achterstallig vakantiegeld en de niet genoten verlofuren. Dit alles wordt vermeerderd met de wettelijke rente. De kantonrechter wijst wel de gevorderde reiskosten af. Na controle van de bankafschriften door werknemer is namelijk gebleken dat hij deze al heeft ontvangen. Ook de gevorderde wettelijke verhoging wordt gematigd tot nihil. De posten waar werknemer de wettelijke verhoging over vordert, zien op bedragen waarbij van een te laag minimumloon is uitgegaan, op de reiskostenvergoeding die niet is uitbetaald, op plusuren die niet zijn meegenomen in het contract van werknemer en door werknemer gemaakte uren die niet altijd geregistreerd zijn door werkgeefster. Nadat werkgeefster hier door werknemer op gewezen is, heeft zij erkend dat die posten betaald moeten worden. Kort daarna is werknemer al overgegaan tot het indienen van een verzoekschrift.