Naar boven ↑

Rechtspraak

FNV c.s./werkgeefster
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Alkmaar), 8 januari 2025
ECLI:NL:RBNHO:2025:293
Verplichte opleiding. Transportbedrijf mocht studiekosten voor de nascholing voor het behouden van code 95 rechtsgeldig met zijn oud-werknemers verrekenen, nu voldaan is aan de uitzonderingssituatie voor beroepskwalificaties.

Feiten

Werkgeefster is een transportbedrijf dat zich bezighoudt met nationaal en internationaal vervoer over de weg. Zij heeft ongeveer 2.200 chauffeurs in dienst. Op de arbeidsovereenkomsten van deze chauffeurs is de Cao Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen 2023 (hierna: de cao) van toepassing. In artikel 43 en 45 CAO zijn studiekostenregelingen opgenomen. Op grond van deze artikelen mag de werkgever zijn werknemers een studiekostenbeding voorleggen ten aanzien van scholing indien de opleiding niet wordt gevolgd in opdracht van de werkgever (uitzondering 1) of op grond van een voor de werkgever geldende wettelijke verplichting (uitzondering 2). In onderhavige zaak hebben oud-werknemers van werkgeefster samen met FNV vorderingen ingesteld die zien op het studiekostenbeding dat werkgeefster met deze oud-werknemers is overeengekomen. Op grond van deze bedingen mocht werkgeefster na het einde van het dienstverband de kosten voor nascholing voor het behoud van een beroepskwalificatie voor vrachtwagenchauffeurs (code 95) verrekenen. In onderhavige procedure stellen de oud-werknemers zich op het standpunt dat de studiekostenbedingen op grond van artikel 7:611a lid 4 BW nietig zijn. Verder menen zij dat werkgeefster de studiekostenbedingen ook op grond van de CAO niet mocht afsluiten.

Oordeel

De kantonrechter oordeelt als volgt. Het gaat in deze zaak niet om de kosten voor het behalen van code 95, maar enkel om de kosten die worden gemaakt voor de nascholing. Hoewel het bezit van een geldige code 95 en dus ook de scholing voor (het behouden van) code 95 noodzakelijk is voor de uitvoering van de functie en daarmee sprake is van scholing in de zin van het eerste lid van artikel 7:611a BW, is hier volgens de kantonrechter de uitzonderingssituatie als bedoeld in de Richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden (hierna: de Richtlijn) en de wetsgeschiedenis van toepassing. Volgens overweging 37 van de Richtlijn heeft de verplichting van de werkgever om de scholing die noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie kosteloos aan te bieden namelijk geen betrekking op beroepsopleidingen of opleidingen die werknemers verplicht moeten volgen voor het verkrijgen, behouden of vernieuwen van een beroepskwalificatie, zolang de werkgever niet verplicht is deze aan te bieden aan de werknemer op grond van het Unierecht of het nationale recht of een cao. In onderhavige zaak gaat het om zo’n beroepskwalificatie. Op grond van de Richtlijn vakbekwaamheid en de Regeling vakbekwaamheid kan en mag een beroepschauffeur niet werken zonder in het bezit te zijn van een geldige code 95. Bovendien betreft dit een startkwalificatie. Een beroepschauffeur moet al bij eerste aanvang van de werkzaamheden beschikken over een geldige code 95. Dat er, zoals FNV en de oud-werknemers stellen, zowel in de Richtlijn vakbekwaamheid als in de Regeling vakbekwaamheid een onderscheid wordt gemaakt tussen de basiskwalificatie (het behalen van code 95) en de nascholing (het behouden van code 95) maakt niet dat de uitzonderingssituatie voor beroepsopleidingen hier niet geldt. Werkgeefster stelt daarover terecht dat uit overweging 37 van de Richtlijn volgt dat de uitzonderingssituatie niet is beperkt tot verplichte opleidingen voor het verkrijgen van een beroepskwalificatie, maar dat daaronder uitdrukkelijk (ook) het behouden of vernieuwen van een beroepskwalificatie valt. Nu de uitzonderingssituatie van toepassing is, moet nog worden beoordeeld of er niet (alsnog) een verplichting bij Unierecht, nationaal recht of cao bestaat. De kantonrechter stelt vast dat er geen verplichting bij Unierecht of nationaal recht is. Uit de cao volgt bovendien geen verplichting tot het kosteloos aanbieden van de scholing voor het behouden van code 95. De cao vermeldt alleen een verplichting tot het vergoeden van de kosten ingeval scholing wordt gevolgd voor het behouden van code 95. Dat betekent dus niet meer dan dat werkgeefster haar werknemers in staat moet stellen om de benodigde scholing voor het behouden van code 95 te volgen en verplicht is de kosten daarvan te vergoeden. Het beroep op nietigheid van de studiekostenregeling op grond van artikel 7:611a lid 4 BW slaagt niet. Ook het beroep op nietigheid op grond van (de uitzonderingssituaties in) de cao slaagt niet. Hiervoor is immers vastgesteld dat geen sprake is van een voor werkgeefster geldende wettelijke verplichting. Ook is niet gebleken dat de oud-werknemers de scholing in opdracht van werkgeefster volgden. De eindconclusie is dan ook dat werkgeefster de kosten van nascholing voor het behouden van code 95 mocht verrekenen. De vorderingen van FNV en de oud-werknemers worden afgewezen.