Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 21 februari 2025
ECLI:NL:RBROT:2025:2514
Feiten
De kern van de zaak betreft de vraag of de beëindigingsovereenkomsten tussen werknemer en werkgeefster gedeeltelijk vernietigd kunnen worden wegens dwaling, en of werknemer een contractuele boete verschuldigd is wegens overtreding van het nevenwerkzaamhedenbeding. Werknemer was tijdens het dienstverband werkzaam bij werkgeefster en had zich contractueel verbonden geen nevenwerkzaamheden te verrichten. Na het sluiten van beëindigingsovereenkomsten, waarin finale kwijting werd verleend en afspraken over beëindiging en vergoedingen waren opgenomen, stelt werkgeefster te hebben ontdekt dat werknemer toch nevenwerkzaamheden had verricht. Werkgeefster stelt dat zij onder andere voorwaarden zou hebben ingestemd met de beëindigingsovereenkomsten indien zij van deze nevenwerkzaamheden op de hoogte was geweest. Zij vordert daarom gedeeltelijke vernietiging van de overeenkomsten, terugbetaling van salaris en een boete. Werknemer verweert zich door te stellen dat de nevenwerkzaamheden een hobbymatige activiteit betroffen zonder negatieve invloed op zijn werk, dat partijen afstand hebben gedaan van de mogelijkheid tot ontbinding en dat een beroep op het nevenwerkzaamhedenbeding in strijd met goed werkgeverschap en redelijkheid en billijkheid is.
Oordeel
De kantonrechter wijst de vorderingen van werkgeefster af. Omdat partijen in de beëindigingsovereenkomsten expliciet afstand hebben gedaan van het recht op vernietiging wegens dwaling, kan werkgeefster geen beroep meer doen op artikel 6:228 BW. De overeenkomst bevat een bepaling waarin partijen zich verbinden geen vernietiging of nietigverklaring te vorderen op grond van wilsgebreken. Werkgeefster heeft niet betwist dat deze bepaling ruim en verstrekkend is en heeft daarmee haar recht om zich op dwaling te beroepen prijsgegeven. Dit wordt versterkt door het feit dat beide partijen juridisch zijn bijgestaan en de conceptovereenkomst door werkgeefster is opgesteld. De door werkgeefster aangehaalde jurisprudentie leidt niet tot een ander oordeel, nu in die zaak geen vergelijkbare uitsluiting van vernietiging was overeengekomen. Daarnaast kan werkgeefster geen beroep meer doen op schending van het nevenwerkzaamhedenbeding. De beëindigingsovereenkomsten bevatten een finale kwijting zonder uitzonderingen, wat betekent dat ook aanspraken uit het nevenwerkzaamhedenbeding daarmee zijn komen te vervallen. Dit leidt tot afwijzing van de gevorderde verklaring voor recht dat werknemer het nevenwerkzaamhedenbeding heeft geschonden en de daarop gebaseerde boete. De arbeidsovereenkomsten van werknemer zijn niet per 1 augustus 2022 geëindigd. Werkgeefster stelt dat de nevenwerkzaamheden kwalificeren als een "andere baan" in de zin van artikel 1.2 van de beëindigingsovereenkomsten, waardoor het dienstverband eerder zou eindigen. De kantonrechter past de Haviltex-maatstaf toe en oordeelt dat met "andere baan" een volwaardig dienstverband wordt bedoeld, waarmee een volwaardig salaris wordt verkregen. De activiteiten van werknemer met de webwinkel, die zonder winstoogmerk en hobbymatig zijn verricht, vallen hier niet onder. Werkgeefster heeft onvoldoende betwist dat de webwinkel slechts geringe inkomsten genereerde en geen professionele onderneming was. De arbeidsovereenkomsten eindigen derhalve per 1 september 2022, zoals overeengekomen. Omdat er geen vernietiging van de beëindigingsovereenkomsten plaatsvindt en de arbeidsovereenkomsten pas per 1 september 2022 eindigen, hoeft werknemer het salaris van augustus 2022 en de vergoeding voor rechtsbijstand niet terug te betalen.