Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Erasmus Universiteit Rotterdam
Hoge Raad, 7 maart 2025
ECLI:NL:HR:2025:365
Hof had hoogte transitievergoeding ambtshalve moeten berekenen met inachtneming van door hof vastgestelde einddatum van de arbeidsovereenkomst. Klacht kan bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden; partijen hebben na instellen cassatieberoep overeenstemming bereikt.

Feiten

Werknemer was sinds 1992 in dienst van de Erasmus Universiteit Rotterdam (hierna: EUR). In de arbeidsrelatie zijn problemen ontstaan die vanaf eind 2018 zijn toegenomen. In deze procedure verzoekt EUR ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de grond dat de arbeidsverhouding ernstig is verstoord. De kantonrechter heeft het ontbindingsverzoek afgewezen. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter vernietigd en bepaald dat de arbeidsovereenkomst eindigt op 1 oktober 2023. Verder heeft het hof EUR veroordeeld tot betaling aan werknemer van een transitievergoeding van € 33.571,83 bruto en een billijke vergoeding van € 40.000 bruto (zie AR 2023-1312). Werknemer heeft beroep in cassatie ingesteld.

Oordeel

De Hoge Raad oordeelt als volgt. Onderdeel 1 van het middel is gericht tegen het oordeel van het hof dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onder g BW. De klachten van dit onderdeel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

Onderdeel 2 heeft betrekking op de hoogte van de door het hof toegewezen transitievergoeding. Het onderdeel klaagt onder meer dat het hof het door werknemer in eerste aanleg verzochte bedrag heeft toegewezen, dat was gebaseerd op beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2022, en niet zelfstandig de hoogte van de transitievergoeding heeft bepaald, rekening houdend met de beslissing van het hof dat de arbeidsovereenkomst eindigt per 1 oktober 2023. Deze klacht is gegrond. De wet bevat nauwkeurige regels voor de berekening van de hoogte van de transitievergoeding en die regels houden onder meer in dat de hoogte daarvan afhankelijk is van de duur van het dienstverband (art. 7:673 lid 2 tot en met 6 BW). Het hof had de hoogte van de transitievergoeding ambtshalve moeten berekenen met inachtneming van de door het hof vastgestelde einddatum van de arbeidsovereenkomst. De klacht kan echter bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. Uit de reacties van partijen op de conclusie van de Advocaat-Generaal blijkt dat partijen na het instellen van het cassatieberoep overeenstemming hebben bereikt over het bedrag waarmee de door het hof vastgestelde transitievergoeding moet worden aangevuld, en dat EUR dit bedrag inmiddels aan werknemer heeft betaald. Werknemer heeft daarom ook geen belang bij de overige klachten van onderdeel 2.

De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt EUR in de kosten van het geding in cassatie.