Rechtspraak
Rechtbank Noord-Nederland (Locatie Assen), 4 maart 2025
ECLI:NL:RBNNE:2025:873
Feiten
Werknemer is op 1 augustus 2024 in dienst getreden bij werkgeefster in de functie van kok. Nadat werknemer zich in december 2024 ziek heeft gemeld en een conflict is ontstaan, hebben partijen gesproken over een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Werknemer heeft in dat kader per WhatsApp aan werkgeefster laten weten: “Hee, ik wil ook wel water bij de wijn doen … als ik december gwn uitbetaald krijg zoals normaal 3000 deze week. En de transitie vergoeding kun je met de min uren verrekenen.(…)”. Werkgeefster heeft hiermee ingestemd en aangegeven een vaststellingsovereenkomst op te laten maken. In de beëindigingsovereenkomst is vastgelegd dat de arbeidsovereenkomst per 30 december 2024 eindigt, werknemer wordt vrijgesteld van werk en werkgeefster een eindafrekening verzorgt van één maandsalaris zonder verrekening van plus- of min-uren. Partijen hebben na deze afrekening niets meer van elkaar te vorderen.
Werknemer heeft echter geen loon over december 2024 ontvangen. Het UWV wijst zijn verzoek om een WW-uitkering af omdat de wettelijke opzegtermijn niet is nageleefd. Per brief van 3 februari 2025 heeft de gemachtigde van werknemer werkgeefster gesommeerd om het brutoloon van december 2024, te vermeerderen met wettelijke verhoging, rente en buitengerechtelijke incassokosten, te voldoen. Daarbij is een kort geding aangezegd indien betaling uitblijft. Werkgeefster heeft hierop gereageerd dat de betaling op 12 februari 2025 zou plaatsvinden en dat er niet eerder of meer zou worden betaald. Op 10 februari 2025 heeft werknemer de dagvaarding laten betekenen, waarna werkgeefster op 13 februari 2025 een bedrag van € 3.021,33 aan werknemer heeft overgemaakt. Werknemer vordert in kort geding het brutomaandloon van € 3.839,05, een extra maandsalaris, wettelijke rente, verhoging en buitengerechtelijke incassokosten.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst per 30 december 2024 is geëindigd en dat werknemer recht heeft op loon over december 2024. Werkgeefster stelt dat het loon is verrekend met min-uren, maar werknemer betwist dit en deze verrekening vindt geen steun in de beëindigingsovereenkomst. Integendeel, daarin staat expliciet dat werkgeefster geen plus- of min-uren verrekent en dat werknemer geen recht heeft op een beëindigingsvergoeding. Ook uit de WhatsApp-correspondentie blijkt dat werknemer ‘gewoon’ zijn loon over december wenst te ontvangen en dat werkgeefster hiermee instemt. Eventuele eerdere afspraken over verrekening van min-uren zijn door de overeenkomst achterhaald.
De kantonrechter acht het voldoende aannemelijk dat werknemer recht heeft op uitbetaling van het loon over december 2024 zonder verrekening van min-uren, maar niet op een extra maandloon als beëindigingsvergoeding. De vordering tot een extra maandsalaris wordt daarom afgewezen. Aangezien werkgeefster op 13 februari 2025 het netto-equivalent van het brutomaandloon heeft voldaan, wordt de vordering tot betaling van het achterstallige loon eveneens afgewezen.
Wel wordt de wettelijke rente toegewezen omdat werkgeefster het loon te laat heeft betaald. Daarnaast is werkgeefster de wettelijke verhoging verschuldigd, die wordt gematigd tot € 1.000. De kantonrechter kent ook buitengerechtelijke incassokosten van € 615,78 toe.