Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 23 februari 2017
ECLI:NL:RBAMS:2017:10700
Feiten
Werknemer heeft bij dagvaarding van 26 januari 2017 een voorziening gevorderd, onder overlegging van producties. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 9 februari 2017, waarbij werknemer in persoon niet is verschenen, maar werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Werkgever, Stichting Adviesman, is – hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen – niet ter zitting verschenen. Tegen Adviesman is daarom verstek verleend. Ter zitting heeft werknemer zijn vorderingen gehandhaafd. Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.
Oordeel
In dit kort geding beoordeelt de kantonrechter of de gestelde omstandigheden een ordemaatregel rechtvaardigen dan wel of de vordering van werknemer in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat vooruitgelopen kan worden op toewijzing daarvan door het treffen van de gevorderde voorziening. Nu Stichting Adviesman niet ter zitting is verschenen en de vorderingen niet als ongegrond of onrechtmatig worden aangemerkt, worden deze grotendeels toegewezen. De kantonrechter oordeelt dat tussen werknemer en Stichting Adviesman een mondelinge arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. Nu die overeenkomst op grond van artikel 7:655 BW schriftelijk moet worden vastgelegd, veroordeelt de rechter Stichting Adviesman om daartoe binnen twee dagen na betekening van het vonnis over te gaan, onder verbeurte van een dwangsom van € 250 per dag met een maximum van € 2.000. Tevens wordt Stichting Adviesman veroordeeld om werknemer binnen diezelfde termijn toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden als schuldhulpverlener voor 40 uur per week op de locatie van Stichting Adviesman, met alle bij die functie behorende bevoegdheden en faciliteiten. Ook deze verplichting is versterkt met een dwangsom van € 250 per dag, eveneens tot een maximum van € 2.000. Voorts wordt Stichting Adviesman veroordeeld tot betaling van het overeengekomen maandloon van € 3.000 bruto vanaf 9 november 2016, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW (beperkt tot 25%) en de wettelijke rente vanaf de respectieve vervaldata. Op het verschuldigde bedrag wordt het op 13 januari 2017 reeds betaalde bedrag van € 1.450 in mindering gebracht. De wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW wordt gematigd tot 25% en de opgelegde dwangsommen worden gemaximeerd. Ten slotte wordt Stichting Adviesman, gelet op de uitkomst van de procedure, veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van werknemer.