Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgever/werknemer
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Bergen op Zoom), 22 januari 2025
ECLI:NL:RBZWB:2025:2488
Berekeningsfout in eindafrekening na sluiten vaststellingsovereenkomst tussen werkgever en werknemer. Vordering tot terugbetaling op grond van onverschuldigde betaling toegewezen.

Feiten

Werknemer is tot 1 januari 2024 in dienst geweest van werkgever. Op deze datum is de functie van werknemer vervallen wegens een reorganisatie. Partijen hebben een vaststellingsovereenkomst tevens beëindigingsovereenkomst gesloten (hierna: de overeenkomst). In januari 2024 heeft werkgever een bedrag van € 397.744 bruto uitgekeerd aan werknemer. Per brief van 1 februari 2024 heeft werkgever aan werknemer meegedeeld dat er in de eindafrekening een berekeningsfout is gemaakt. Bij de eindafrekening is een te hoog bedrag aan verlofuren uitbetaald en is een onjuiste bedrijfsfactor toegepast voor de berekening van de target bonus. Hierdoor heeft werknemer € 48.504,04 bruto (€ 18.941,57 bruto aan vakantie-uren en € 29.562,47 bruto aan bonus), totaal € 24.494,54 netto, te veel uitbetaald gekregen. Ondanks verzoeken daartoe heeft werknemer dit bedrag niet terugbetaald. Werkgever verzoekt werknemer te veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 24.494,54 netto, en € 1.019,95 aan buitengerechtelijke incassokosten. 

Oordeel

De kantonrechter oordeelt als volgt. Centraal in dit geschil staat de vraag of werkgever een bedrag van € 24.494,54 netto zonder rechtsgrond aan werknemer heeft uitbetaald. Werknemer erkent dat hij dit bedrag heeft ontvangen, maar stelt dat er wél een rechtsgrond voor deze betaling bestond, zodat werkgever het bedrag niet op grond van onverschuldigde betaling kan terugvorderen.

Vakantie-uren
Volgens de beëindigingsovereenkomst zou bij het einde van het dienstverband een eindafrekening worden gemaakt voor niet-genoten vakantiedagen. Voorafgaand aan ondertekening heeft werkgever per e-mail het vakantiesaldo aan de gemachtigde van werknemer gestuurd. Werknemer betwistte de berekening en meende dat 160 vakantie-uren ten onrechte ontbraken. Werkgever gaf echter aan dat deze uren vóór 1 januari 2024 opgenomen hadden moeten worden en dus niet uitbetaald konden worden. Ondanks dit verschil van inzicht heeft werknemer zonder voorbehoud de overeenkomst ondertekend. De kantonrechter oordeelt dat werknemer ervan uit had moeten gaan dat alleen € 56.593,58 bruto aan vakantie-uren zou worden uitbetaald. Het bedrag van € 18.941,57 bruto is derhalve zonder rechtsgrond aan werknemer betaald.

Bonus
In de overeenkomst is vastgelegd dat de bonus zou worden berekend op basis van de meest recente ROCE-factor. Werknemer stelt dat deze berekening niet controleerbaar is en dat eventuele fouten voor risico van werkgever komen. Werkgever heeft echter, op het moment van uitdiensttreding, een fout percentage gehanteerd (61,25% in plaats van 42,50%), hoewel de juiste factor al per 11 december 2023 was gecommuniceerd binnen de organisatie. De kantonrechter oordeelt dat het uitgangspunt voor de bonusbepaling voldoende duidelijk en objectiveerbaar is, en dat werkgever zich aan de overeengekomen berekeningswijze had moeten houden. Het te veel betaalde bonusbedrag van € 29.562,47 bruto is dus eveneens zonder rechtsgrond aan werknemer overgemaakt.

Werknemer heeft in totaal € 48.504,04 bruto (€ 24.494,54 netto) onverschuldigd ontvangen. De vordering van werkgever tot terugbetaling wordt toegewezen, inclusief wettelijke rente vanaf 17 april 2024. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 1.019,95 wordt toegewezen, inclusief rente vanaf 19 juni 2024.