Naar boven ↑

Rechtspraak

X/Y
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 24 april 2025
ECLI:NL:RBOBR:2025:2275
Werkgever doet een succesvol beroep op klachtplicht. Werknemer heeft niet binnen bekwame tijd geklaagd, zodat de vordering tot betaling van het achterstallige salaris wordt afgewezen.

Feiten

Met ingang van 1 juli 2013 is X in dienst getreden van de maatschap A. Met ingang van 1 september 2016 is X werkzaam als advocaat-medewerker bij Y. Partijen zijn het erover eens dat X in ieder geval tot en met 31 december 2022 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor Y gewerkt heeft. Partijen verschillen van mening over de vraag of X met ingang van 1 januari 2023 nog altijd op basis van die arbeidsovereenkomst voor Y gewerkt heeft of dat hij vanaf dat moment als zelfstandige was aan te merken. X vordert in deze procedure een verklaring voor recht dat er in de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 januari 2024 sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst en vordert daarnaast betaling van het salaris over deze periode. 

Oordeel

Arbeidsovereenkomst 

De kantonrechter oordeelt als volgt. De kantonrechter begrijpt het verweer van Y zo dat hij van mening is dat partijen in onderling overleg en met wederzijds goedvinden de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd hebben opgezegd. X heeft dit gemotiveerd betwist. Vastgesteld wordt dat nergens uit blijkt dat partijen met wederzijds goedvinden de arbeidsovereenkomst hebben beëindigd. Onduidelijk is wanneer dit dan volgens Y gebeurd zou zijn. Gelet op de gemotiveerde betwisting door X had het op de weg van Y gelegen om zijn stelling nader te onderbouwen. Dit heeft hij onvoldoende gedaan. Het voorgaande brengt met zich dat ervan uit moet worden gegaan dat X ook na 1 januari 2023 nog altijd werkzaamheden heeft verricht op basis van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst. Tussen partijen is verder niet in geschil dat X tot en met 31 januari 2024 werkzaamheden heeft verricht en per 1 februari 2024 uit dienst getreden is. 

Klachtplicht loonvordering

Vervolgens is de vraag of X aanspraak kan maken op doorbetaling van loon over de periode januari 2023 tot en met 31 januari 2024. Het meest verstrekkende verweer van Y is dat X te laat heeft geklaagd. Gelet op het toetsingskader van artikel 6:89 BW kan ook in deze zaak een beroep gedaan worden op de klachtplicht. Uit de stukken blijkt dat Y niet het volledige salaris waar X recht op had, heeft uitbetaald over de periode januari 2023 tot en met 31 januari 2024. Er is sprake van een gebrekkige prestatie. De kantonrechter is van oordeel dat het beroep van Y op de klachtplicht slaagt. Hiervoor is het volgende van belang. Uit de stukken volgt dat X pas voor het eerst bij e-mail van 8 december 2023 waarbij hij zijn ontslag heeft aangekondigd, melding heeft gemaakt van achterstallig salaris over 2023. Vervolgens heeft hij pas in de klacht naar de deken hier weer melding van gemaakt en bij e-mail van 6 april 2024 Y aangesproken tot betaling van een concreet bedrag aan achterstallig salaris. Dat X jegens Y vóór 8 december 2023 aanspraak heeft gemaakt op het achterstallige salaris is niet gebleken. X heeft tijdens de mondelinge behandeling wel gezegd dat hij dit mondeling gedaan zou hebben maar dit blijkt verder nergens uit. X heeft zijn klachtplicht geschonden. Het was voor hem vanaf de eerste loonbetaling in januari 2023 duidelijk dat hij niet zijn volledige salaris betaald kreeg van Y . Door hier pas voor het eerst op 8 december 2023 iets over te zeggen, heeft X niet binnen bekwame tijd geklaagd. Dit brengt met zich dat de vordering van X tot betaling van het achterstallige salaris wordt afgewezen.