Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Staat der Nederlanden
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Alkmaar), 10 april 2025
ECLI:NL:RBNHO:2025:4614
Ontslag op staande voet van werknemer die herhaaldelijk niet op gesprekken over werkhervatting verscheen rechtsgeldig. Werknemer heeft niet aannemelijk gemaakt dat er in de periode voorafgaand aan het ontslag sprake was van ziekte/depressie.

Feiten
Werknemer is op 1 januari 20219 in dienst getreden bij de Staat der Nederlanden, het Ministerie van Financiën, kantoor van de Belastingdienst te Hoorn (hierna: de Staat). Op 12 juni 2024 heeft werknemer zich vanwege fysieke en mentale klachten ziek gemeld. De bedrijfsarts heeft in dat kader werknemer beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor een medische aandoening waardoor werknemer zijn werk niet zou kunnen doen. De Staat heeft vervolgens werknemer per 8 juli 2024 hersteld gemeld en meerdere pogingen gedaan om met werknemer in gesprek te gaan over werkhervatting. De Staat had daarnaast een second opinion geregeld voor werknemer. Werknemer heeft hier echter geen gebruik van gemaakt, omdat het hem allemaal te veel zou zijn geworden. Hierna heeft werknemer niets meer van zich laten horen. Omdat werknemer opnieuw niet was verschenen op door de Staat georganiseerde gesprekken, is het loon van werknemer op 3 september 2024 op grond van artikel 7:628 BW stopgezet. Bij brief van 19 september 2024 heeft de Staat werknemer op staande voet ontslagen wegens het herhaaldelijk, zonder voor de Staat kenbare geldige reden, niet verschijnen op gesprekken over zijn werkhervatting. Op 31 oktober 2024 heeft werknemer een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV over de vraag of hij zijn eigen werk weer volledig kan doen. In onderhavige procedure verzoekt werknemer de kantonrechter om de opzegging te vernietigen en de Staat te verplichten hem op te laten roepen door een bedrijfsarts. Ook verzoekt hij de Staat bij wijze van voorlopige voorziening te veroordelen tot betaling van zijn (achterstallig) loon vanaf 3 september 2024. Werknemer stelt dat hij als gevolg van zijn mentale gesteldheid niet in staat was adequaat te handelen of te reageren op de verzoeken van de Staat en hij de gevolgen daarvan niet kon overzien. De kantonrechter heeft de zaak bij tussenbeschikking van 6 februari 2025 aangehouden in afwachting van het deskundigenoordeel van het UWV over de vraag of werknemer arbeidsongeschikt wegens ziekte is (AR 2025-0379). Naar aanleiding van de tussenbeschikking heeft werknemer de rechtbank geïnformeerd over de status van het deskundigenoordeel. Zo heeft werknemer een brief van het UWV van 6 maart 2025 ingediend, waarin staat dat het UWV uiterlijk op 2 april 2025 een beslissing zal nemen op de aanvraag van werknemer van 5 maart 2025. Ook heeft werknemer een brief van het UWV van 14 november 2024 ingediend, waaruit blijkt dat het UWV werknemer al op 2 december 2024 heeft opgeroepen te verschijnen (waarop werknemer niet is verschenen). De Staat heeft de kantonrechter verzocht tot het geven van een eindbeschikking over te gaan.

Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Uit de door werknemer overgelegde brief van 14 november 2024 blijkt dat werknemer is opgeroepen om al op 2 december 2024 bij de verzekeringsarts van het UWV te verschijnen. Tijdens de zitting, waarin de stand van zaken omtrent het deskundigenoordeel uitdrukkelijk aan de orde is geweest, heeft werknemer van deze brief geen melding gemaakt. Hij heeft de kantonrechter toen dus niet volledig geïnformeerd. Verder staat vast dat werknemer op die afspraak met de verzekeringsarts op 2 december 2024 niet is verschenen en dat het UWV daarom geen oordeel heeft kunnen geven over de vraag of en in hoeverre in de periode voorafgaand aan het ontslag sprake was van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte. Nu werknemer niet met medische gegevens of anderszins heeft onderbouwd dat hij – zoals hij stelt – niet helder kon nadenken en daarom niet is verschenen, is onvoldoende aannemelijk geworden dat werknemer om gegronde redenen niet op die afspraak is verschenen. Hierdoor is ook onvoldoende aannemelijk geworden dat het ongebruikt laten van de door de Staat geboden mogelijkheid tot een second opinion en/of het niet reageren van werknemer op de oproepen van de Staat verband hield met ziekte/depressie. Vanwege deze feiten en omstandigheden levert het herhaaldelijk en ondanks waarschuwing niet verschijnen van werknemer op de oproepen van de Staat om te komen spreken over zijn werkhervatting een dringende reden op voor ontslag op staande voet. Het ontslag op staande voet is derhalve rechtsgeldig en het loon is terecht stopgezet. Overigens heeft werknemer kennelijk op 5 maart 2025 opnieuw een deskundigenoordeel aangevraagd, maar de kantonrechter ziet geen aanleiding om dat deskundigenoordeel af te wachten. Bij de tussenbeschikking van 6 februari 2025 heeft de kantonrechter de zaak immers aangehouden in afwachting van de beslissing van het UWV op het op 31 oktober 2024 aangevraagde deskundigenoordeel. De eindconclusie is dan ook dat de verzoeken van werknemer worden afgewezen.