Rechtspraak
Feiten
Werknemer is sinds 2006 in dienst bij Isala als gynaecoloog. Op 7 februari 2022 raakt hij arbeidsongeschikt. Begin 2023 hervat hij aangepast werk voor enkele uren per week, maar zijn re-integratie stagneert. In augustus 2023 wordt bij hem een ernstige ziekte vastgesteld, waarna hij zich opnieuw volledig ziekmeldt. Per 5 februari 2024 kent het UWV hem een WGA-uitkering toe op basis van 80–100% arbeidsongeschiktheid. In juni en juli 2024 concluderen zowel een arbeidsdeskundige als de bedrijfsarts dat terugkeer in zijn eigen functie, ook in aangepaste vorm, binnen 26 weken niet mogelijk is. Isala verkrijgt op 3 oktober 2024 toestemming van het UWV om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Op 8 oktober 2024 stuurt Isala een opzeggingsbrief, maar deze wordt niet opgehaald en pas op 5 november 2024 via de advocaat van werknemer bekend. Op 23 januari 2025 maakt Isala een voorschot op de transitievergoeding van € 69.000 aan hem over. Werknemer verzoekt primair om herstel van de arbeidsovereenkomst, subsidiair herstel op straffe van een dwangsom, en meer subsidiair een billijke vergoeding van € 250.000. Daarnaast vordert hij achterstallig loon, wedertewerkstelling, de transitievergoeding, een correcte eindafrekening en proceskosten. Hij stelt dat Isala de opzegtoestemming ten onrechte heeft verkregen, omdat zij onvoldoende onderzoekt of herplaatsing binnen redelijke termijn mogelijk is. Volgens werknemer ontbreekt een gerechtvaardigd belang bij ontslag nu er geen loondoorbetalingsverplichting meer bestaat en Isala geen eigenrisicodrager is. Hij verwijt Isala een hardvochtige houding en stelt dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen tijdens de re-integratie. Ook betoogt hij dat de opzegging te laat plaatsvindt en zijn loon ten onrechte niet wordt betaald. Isala voert verweer en stelt dat aan alle vereisten voor ontslag op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid is voldaan. Het UWV heeft volgens haar terecht toestemming verleend en er is geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen. Zij concludeert tot afwijzing van de verzoeken en veroordeling van werknemer in de proceskosten. Aanvullende verzoeken van werknemer in zijn pleitnota stelt de kantonrechter buiten behandeling.
Oordeel
De kantonrechter acht de opzegging van de arbeidsovereenkomst door Isala niet rechtsgeldig. Werknemer stelt de opzeggingsbrief van 8 oktober 2024 niet te hebben ontvangen en ook geen afhaalbericht van PostNL te hebben ontvangen. Hoewel Isala stelt dat het risico van niet-afhalen bij werknemer ligt, oordeelt de kantonrechter dat niet aannemelijk is geworden dat daadwerkelijk een afhaalbericht is achtergelaten. Nu de opzegging zonder dat bericht niet geacht kan worden werknemer tijdig te hebben bereikt, wordt aangenomen dat de arbeidsovereenkomst niet binnen de geldige termijn – die eindigde op 31 oktober 2024 – is opgezegd. De kantonrechter wijst daarom het verzoek tot vernietiging van de opzegging op grond van artikel 7:681 lid 1 sub a BW toe. Gevolg is dat werknemer geacht wordt in dienst te zijn gebleven bij Isala. Daarmee vervalt zijn recht op de transitievergoeding, en moet het reeds betaalde bedrag – voor zover dit ziet op de transitievergoeding en niet op andere componenten zoals niet-genoten vakantiedagen – worden terugbetaald. De precieze afrekening daarvan dient tussen partijen onderling te worden afgestemd. Bij voortgezet dienstverband vervalt ook het recht op een billijke vergoeding, eindafrekening of wedertewerkstelling, mede nu werknemer volledig arbeidsongeschikt is. Verzoeken tot betaling van achterstallig loon en vakantiedagen worden niet inhoudelijk beoordeeld, nu werknemer deze ter zitting heeft ingetrokken. Isala wordt als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.