Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemer/Werkgever
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Breda), 7 mei 2025
ECLI:NL:RBZWB:2025:2841
Moeten in de Cao voor de Zoetwarenindustrie toegekende maar niet opgenomen extra vrije uren worden uitbetaald?

Feiten

Werknemer is op 1 januari 2014 bij werkgever in dienst getreden in de functie van operator productie (wasstraat) tegen een salaris van laatstelijk € 3.377 bruto per maand exclusief emolumenten. Werknemer is sinds 18 juli 2022 arbeidsongeschikt. In verband daarmee is de arbeidsovereenkomst per 31 juli 2024 geëindigd door middel van een vaststellingsovereenkomst. Daarbij zijn partijen geen finale kwijting overeengekomen. Op de arbeidsovereenkomst was de Cao voor de Zoetwarenindustrie (hierna: de cao) van toepassing. Daarin was van 1 januari 2019 tot en met 30 september 2024 bepaald dat extra vrije uren worden toegekend aan oudere werknemers. Werknemer heeft niet alle aan hem toegekende extra vrije uren opgenomen. Werkgever heeft de niet opgenomen uren niet willen uitbetalen. Werknemer vordert uitbetaling van de extra vrije uren.

Oordeel

Ter beoordeling ligt voor of werkgever de aan werknemer op grond van artikel 35 cao toegekende maar niet opgenomen extra vrije uren moet uitbetalen. Daarbij stelt de kantonrechter het volgende voorop. Of een vrijetijdsaanspraak heeft te gelden als vakantie in de zin van artikel 7:634 BW hangt ervan af of deze aanspraak tot doel heeft de werknemer betaald verlof te verschaffen in verband met de werkbelasting die op hem drukt. Het komt er daarbij op aan of de vrijetijdsaanspraak op het moment van toekenning bedoeld is om de werknemer in verband met zijn werkbelasting gelegenheid te bieden voor rust en ontspanning. Indien de vrijetijdsaanspraak met dit doel is toegekend, verandert de aard van deze aanspraak niet als de toegekende uren vervolgens worden ingezet voor andere doeleinden. Blijkens artikel 35 lid 1 van de cao strekten de extra vrije uren ertoe ‘om tegemoet te komen aan de verminderde belastbaarheid van de oudere werknemer’. Gelet hierop is naar het oordeel van de kantonrechter geen andere conclusie mogelijk dan dat die extra vrije uren een recuperatiefunctie hadden. De in artikel 35 cao bedoelde extra vrije uren kwalificeren daarom als (bovenwettelijke) vakantie. In artikel 35 cao wordt overigens ook tot twee keer toe gesproken over ‘extra vakantie’. Voor bovenwettelijke vakantiedagen geldt een verjaringstermijn van vijf jaar. Die termijn is nog niet verstreken. Het bepaalde in artikel 35 lid 4 cao doet daar niet aan af. Het voorgaande betekent dat werknemer recht heeft op uitbetaling van de niet opgenomen extra vrije uren van artikel 35 cao. Werkgever heeft niet weersproken dat het daarbij gaat om 103,60 uur, wat overeenkomt met € 2.235,69 bruto. Dat bedrag wordt toegewezen. Partijen zijn het er op de mondelinge behandeling over eens geworden dat werkgever wat betreft de eindafrekening nog € 212,08 bruto aan vakantiegeld aan werknemer zal betalen. Ook dit deel van de vordering wordt dus toegewezen. Het gevorderde vakantiegeld over het toegewezen bedrag aan extra vakantie-uren wordt eveneens toegewezen.