Naar boven ↑

Rechtspraak

BAM heeft de lijmwerken ten behoeve van een nieuwbouwproject uitbesteed aan Wibo. Wibo heeft MBK als onderaannemer het werk gegund. MBK heeft de ZZP'er D. gevraagd de kalkzandsteenelementen te lijmen. D. heeft vervolgens een mondelinge overeenkomst met K. (ook ZZP'er) gesloten om D. te helpen bij dit werk. Tijdens de werkzaamheden laat D. een zandsteenelement vallen op de hand van K. K. vordert schadevergoeding op grond van artikel 7:658 lid 4 BW van Bam als hoofdaannemer en Wibo als onderaannemer alsmede van D.

De kantonrechter oordeelt als volgt. De omstandigheid dat in de wetsgeschiedenis van het vierde lid van artikel 7:658 BW degene die arbeid door anderen dan eigen personeel laat verrichten veelal wordt aangeduid als ‘inlener’, brengt niet mee dat de bescherming die het vierde lid biedt, beperkt is tot uitzendkrachten. Uit de wetsgeschiedenis (Tweede Nota van Wijziging, Kamerstukken II 1997-1998, 25263, nr. 14, p. 6) volgt reeds dat de onderhavige bepaling eveneens toepasselijk is op een persoon die krachtens een stageovereenkomst arbeid verricht. Uit het arrest van Hof Arnhem van 11 januari 2005 (LJN AS2588) blijkt dat het hof van oordeel is dat een vrijwilliger een beroep op deze bepaling kan doen en uit het vonnis in kort geding van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 9 juli 2007 (LJN BA 9363) dat deze bepaling naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan een ZZP'er ten dienste staat. De kantonrechter is mede gelet op dat een en ander van oordeel dat ook een persoon die niet is verbonden in enige arbeidsovereenkomst, zich op de onderhavige bepaling kan beroepen. De stelling dat aan de werking van het vierde lid van artikel 7:658 BW in de weg staat dat K. de onderhavige arbeid heeft verricht in het kader van zijn eenmansbedrijf treft daarom evenmin doel als de stelling dat aan die bepaling geen betekenis toekomt bij het ontbreken van een gezagsverhouding. In verband met dat laatste stelt de kantonrechter overigens vast dat Bam, Wibo noch D. stellen dat zij niet de mogelijkheid hadden instructies aan K. te geven met betrekking tot de uitvoering van zijn werkzaamheden. Dat vorenbedoelde stellingen niet opgaan is ook in overeenstemming met de achtergrond van die bepaling, te weten dat de vrijheid van degene die werkzaamheden door eigen personeel of door anderen laat verrichten niet van invloed behoort te zijn op zijn aansprakelijkheid. De omstandigheid dat de arbeidsinspectie een richtlijn hanteert die vermeldt dat zij geen ongevallen van niet-werknemers in behandeling neemt wanneer het een werkgever of een zelfstandige zonder personeel betreft, doet daar, wat daar ook van zij, niet aan af. De ratio van het vierde lid van artikel 7:658 BW brengt naar het oordeel van de kantonrechter voorts mee dat degene die arbeid in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft, zijn aansprakelijkheid jegens die persoon niet kan ontlopen door hem die arbeid niet rechtstreeks maar via tussenschakels, zoals onderaannemers, te laten verrichten. Hetgeen partijen op het punt van de toepasselijkheid van het vierde lid van artikel 7:658 BW overigens naar voren hebben gebracht laat hun aansprakelijkheid voor de gevolgen van het K. overkomen ongeval, althans voor zover aan de eisen die in de eerste drie leden van dat artikel worden gesteld wordt voldaan, onverlet.

Gelet op artikel 6:102 BW, zijn D., Bam en Wibo hoofdelijk aansprakelijkheid voor de schade van K. De bepaling van hetgeen D., Bam en Wibo in hun onderlinge verhouding jegens elkaar moeten bijdragen, behoeft in het kader van deze procedure niet plaats te vinden. Dat komt aan de orde in de tussen hen aanhangige vrijwaringsprocedures.