Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland, 19 december 2012
ECLI:NL:RBUTR:2012:BY8951
werkneemster/FNV Bondgenoten c.s.
De arbeidsovereenkomst van werkneemster is in 2002, nadat werkneemster twee jaar arbeidsongeschikt is geweest, opgezegd. X, de advocaat van werkneemster die de zaak van FNV heeft overgenomen, heeft de vordering uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag te laat gestuit. De vordering is daardoor verjaard. Thans stelt werkneemster FNV en X aansprakelijk.
De rechtbank oordeelt als volgt. Centraal staat de vraag hoe kansrijk de vordering uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag was geweest als de vordering tijdig was ingesteld. Werkneemster heeft betoogd dat een vordering uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag kansrijk zou zijn geweest naar het recht in 2003. Zij beroept zich op de arresten Van de Grijp/Stam en Rutten/Breed. Voor zover werkneemster bedoeld heeft te zeggen dat de wijziging in de beoordeling is gelegen in het feit dat de Hoge Raad in voornoemde arresten de vraag of sprake is van kennelijk onredelijk ontslag duidelijk heeft onderscheiden van de vraag of en in hoeverre schade is geleden en daarmee een drempel heeft opgeworpen die maakt dat minder instrumenteel tot toekenning van schadevergoeding wordt overgegaan, overweegt de rechtbank als volgt. Op dit punt blijkt niet van enige ‘ommeslag’ van de Hoge Raad, in feite gaat het om de uitleg van een wetsbepaling waaraan de Hoge Raad voor het eerst eind 2009 is toegekomen. Nergens blijkt uit dat de Hoge Raad voordien een andere uitleg heeft gelegitimeerd of dat de Hoge Raad – wanneer daaraan de zaak van werkneemster zou zijn voorgelegd als zij die in 2003 in eerste instantie had aangespannen – een ander beoordelingskader zou hebben gehanteerd. Geoordeeld wordt dat een kennelijk-onredelijkontslagprocedure, als deze tijdig was ingesteld, niet kansrijk was geweest. Anders dan werkneemster stelt zijn wel degelijk re-integratie-inspanningen verricht. Bovendien zijn haar omstandigheden (de leeftijd van werkneemster, de duur van haar dienstverband en haar positie op de arbeidsmarkt gelet op haar eenzijdige werkervaring en haar arbeidsongeschiktheid), hoe vervelend de arbeidsongeschiktheid en het verlies van haar baan ook zijn, onvoldoende om tot kennelijke onredelijkheid te concluderen. Volgt afwijzing van de vordering.