Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 14 november 2014
ECLI:NL:RBROT:2014:10878
FNV Bondgenoten/Ista Nederland B.V.
Ista is een onderneming waarin meer dan 50 werknemers werkzaam zijn. Een deel daarvan is lid van FNV Bondgenoten. Tot december 2011 had Ista een ondernemingsraad (OR). De toenmalige leden van de OR zijn allen teruggetreden. Er zijn geen medewerkers bereid gevonden om hun plaatsen in te nemen, zodat de OR opgehouden is te bestaan. FNV vordert in deze procedure te bepalen dat Ista gehouden is een OR in te stellen, tot het vaststellen van een voorlopig reglement en tot het organiseren van verkiezingen. FNV stelt te moeten worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 36 WOR en voor zover nodig wordt het verzoek, dat strekt tot bescherming van de belangen van haar leden bij Ista, gegrond op artikel 3:305a BW.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Door Ista is naar voren gebracht dat de acties van FNV niet worden gedragen door de leden die binnen Ista werkzaam zijn. Daartoe heeft zijn van een drietal werknemers brieven overgelegd waaruit volgt dat zij niet op de hoogte zijn gesteld van de acties en daarvan afstand nemen. Hiertegenover heeft FNV enkel aangevoerd dat in ieder geval één werknemer achter de acties staat. Nu voorts niet is weersproken dat, aldus Ista, ongeveer 20% van haar werknemers lid is van FNV en niet is gesteld of gebleken dat FNV deze leden over de acties heeft geraadpleegd, wordt geoordeeld dat FNV onvoldoende heeft geconcretiseerd dat en waarom zij als belanghebbende in de zin van artikel 36 WOR is aan te merken. Dit betekent dat FNV op deze grondslag niet kan worden ontvangen in haar vordering.
Voor zover FNV haar vordering (subsidiair) grondt op artikel 3:305a BW kan haar dat evenmin baten. FNV heeft verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 26 februari 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BK5756). In dit arrest is onder meer overwogen dat ‘de omstandigheid dat een (al dan niet aanmerkelijk) deel van de personen ter bescherming van wier belangen een collectieve actie strekt, niet instemt met (het doel van) de rechtsvordering of zelfs een tegenovergesteld standpunt inneemt, staat op zichzelf niet in de weg aan het oordeel dat de vordering strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen. Ook dan is voldoende dat de belangen ter bescherming waarvan de rechtsvordering strekt, zich lenen voor bundeling, zodat een efficiënte en effectieve rechtsbescherming wordt bevorderd’. In het arrest komt echter ook het vijfde lid van artikel 3:305a BW aan de orde. Dit luidt: ‘Een gedraging kan niet ten grondslag worden gelegd aan een rechtsvordering als bedoeld in lid 1, voor zover degene die door deze gedraging wordt getroffen, daartegen bezwaar heeft.’ Door de Hoge Raad is in zijn arrest overwogen dat deze bepaling niet aan toewijsbaarheid van de (in die zaak) ingestelde vordering in de weg staat, omdat gelet op de aard en inhoud van het gevorderde de werking ten opzichte van bepaalde personen kan worden uitgesloten. Nu in de onderhavige zaak moet worden vastgesteld dat de werking van de door FNV gevorderde instelling van een OR zich, anders dan in genoemd arrest, naar zijn aard en inhoud niet leent voor het uitsluiten van bepaalde werknemers van Ista, dat alle werknemers dus worden getroffen door een gebod tot het instellen van een OR en dat bepaalde werknemers die lid zijn of waren van FNV bezwaar hebben tegen de acties, moet het bepaalde in artikel 3:305a lid 5 BW leiden tot een niet-ontvankelijkverklaring van FNV.