Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 30 oktober 2015
ECLI:NL:RBAMS:2015:7784
werkneemster/werkgever
Werkneemster is sinds 2005 als schoonmaakster in dienst. Y, haar echtgenoot, is op 1 juli 2007 als oproepkracht bij werkgever in dienst getreden. Op 5 augustus 2015 zijn werkneemster en Y op staande voet ontslagen. De brieven aan werkneemster en Y zijn gelijkluidend en bevatten de volgende redenen voor het ontslag: ‘Samen met uw partner met een dreigende houding en verbaal geweld binnenkomen van het kantoor zonder melding of afspraak; Het angst aanjagen door uw dreigende houding van 7 jeugdige collega’s die zich nu niet veilig voelen op kantoor; Het opsluiten van een collega en die verbaal bedreigd door middel van een intimiderende houding; Het buitensluiten van de leidinggevende persoon met fysieke aanraking. Deze persoon heeft u meerdere malen verzocht het pand te verlaten, maar pas nadat hij de politie wilde bellen bent u weggegaan.’ Werkneemster vordert als voorlopige voorziening loondoorbetaling.
De kantonrechter oordeelt als volgt. In het kader van het provisionele verzoek dient te worden beoordeeld of de in deze zaak thans aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen, dan wel of de vordering van werkneemster in het verzoek ex artikel 7:681 BW zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen. En naar dat voorlopig oordeel van de kantonrechter is onvoldoende grond aanwezig om het provisionele verzoek van werkneemster toe te wijzen. Een verzoek tot loondoorbetaling is weliswaar uit zijn aard reeds spoedeisend, maar op dit moment is onvoldoende aannemelijk dat het verzoek van werkneemster uit hoofde van artikel 7:681 BW zal worden toegewezen en het ontslag op staande voet zal worden vernietigd. In dat verband overweegt de kantonrechter dat werkneemster op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat zij en Y door collega Z werden lastig gevallen met vervelende appjes en/of mailtjes, laat staan in die mate dat hun optreden op 5 augustus 2015 gerechtvaardigd is geweest. Bewijs daarvan is niet aangeboden. Maar los daarvan geldt dat zelfs indien het bewijs wel in de procedure zou zijn gebracht, dan nog is de wijze waarop Y en werkneemster op de werkvloer ‘verhaal zijn komen halen’ niet aanvaardbaar. De verklaringen van een flink aantal medewerkers zijn in dit verband illustratief. Daartegenover ligt de stelling van werkneemster dat haar handelen niet bedreigend ís geweest, onvoldoende gewicht in de schaal. Het komt de kantonrechter voor dat Y en werkneemster (te) weinig inzicht hebben in de impact en de gevolgen van hun eigen handelen. Volgt afwijzing van het provisionele verzoek.