Rechtspraak
Rechtbank Gelderland (Locatie Arnhem), 25 november 2015
ECLI:NL:RBGEL:2015:7350
Wienerberger B.V./werknemer
(Vervolg tussenvonnis.) Gelet op het vonnis van 21 mei 2014, moet beoordeeld worden of bewezen is dat de blootstelling van werknemer aan mangaan(oxide) tijdens zijn werkzaamheden in de steenfabriek van (een rechtsvoorgangster van) Wienerberger in Opheusden zodanig is geweest dat daardoor een mangaanintoxicatie bij werknemer met voldoende mate van waarschijnlijkheid kan zijn ontstaan. Het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden mag niet te onzeker of te onbepaald zijn.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Twee neuro(psycho)logisch deskundigen achten het zeer wel mogelijk dat bij werknemer sprake is van een (chronisch) toxische encefalopathie op basis van een mangaanintoxicatie. Een andere oorzaak als verklaring voor de neurologische klachten c.q. afwijkingen van werknemer kunnen zij niet aangeven. Vast staat dat werknemer is uitgevallen enige tijd nadat Wienerberger in de fabriek waar werknemer werkte mangaan(oxide) is gaan toepassen bij de fabricage van bepaalde bakstenen, terwijl werknemer daar voordien jarenlang zonder gezondheidsklachten heeft gewerkt. Uit de rapporten van ECEM is in ieder geval gebleken dat het bloed van werknemer naar Nederlandse maatstaven ongebruikelijk hoge concentraties mangaan(oxide) bevat. Een buiten de werksfeer gelegen alternatieve oorzaak voor een mangaanintoxicatie bij werknemer heeft Wienerberger niet aangedragen. In het licht van het voorgaande en met inachtneming van het deskundigenbericht waaruit in ieder geval volgt dat sprake is geweest van blootstelling aan mangaan(oxide) en ook dat er een scenario denkbaar is dat deze blootstelling de oorzaak is van de gezondheidsklachten van werknemer, oordeelt de kantonrechter dat deze klachten van werknemer met voldoende mate van waarschijnlijkheid zijn ontstaan door de uitvoering van zijn werkzaamheden in de fabriek van Wienerberger. Wienerberger heeft hier tegenin gebracht dat het door de deskundigen genoemde bestcasescenario moet worden gevolgd en dat de gezondheidsklachten van werknemer daarom niet door het werk in de fabriek kunnen zijn veroorzaakt. Er bestaat echter geen aanleiding uit te gaan van het bestcasescenario en de daaraan door Wienerberger verbonden conclusie, reeds omdat er kanttekeningen te plaatsen zijn en door de deskundigen ook worden geplaatst, bij dit scenario. Verder is van belang dat (ook) het bestcasescenario uiteindelijk mede is gebaseerd op blootstellingen waarvan algemeen wordt aangenomen dat deze schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid, de zogenoemde grenswaarden. Bewezen is dat werknemer zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid en ook aannemelijk is dat werknemer lijdt aan gezondheidsklachten die daardoor kunnen zijn veroorzaakt. Het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden is niet te onzeker of te onbepaald. Het door werknemer te bewijzen oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden en de schade aan zijn gezondheid dient in beginsel dan ook te worden aangenomen. Dat is, zoals in het vonnis van 21 mei 2014 overwogen, anders indien Wienerberger aantoont dat zij de in artikel 7:658 lid 1 BW genoemde verplichtingen ter voorkoming van schade is nagekomen, of bewijst dat de schade ook zou zijn ontstaan indien zij deze verplichtingen wel zou zijn nagekomen. Wienerberger wordt in de gelegenheid gesteld zich in dat verband bij akte nader uit te laten.