Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/ING Bank Personeel BV
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 18 december 2017
ECLI:NL:GHARL:2017:11133

werkneemster/ING Bank Personeel BV

De in de cao van ING opgenomen premievrije opbouw van het pensioen bij arbeidsongeschiktheid is niet een gelijkwaardige voorziening als bedoeld in artikel 7:673b lid 1 BW.

Feiten

Werkneemster is sinds 1986 in dienst bij ING Bank Personeel BV (hierna: ING). Op de arbeidsovereenkomst was laatstelijk de cao ING 2015-2017 (hierna: de cao 2015-2017) van toepassing. Werkneemster is met ingang van 20 november 2013 arbeidsongeschikt geworden. Met ingang van 5 juni 2015 ontvangt werkneemster een IVA-uitkering, die door het UWV met verkorte wachttijd is toegekend. Na de daartoe op 17 maart 2016 van het UWV verkregen vergunning heeft ING de arbeidsovereenkomst opgezegd met ingang van 1 augustus 2016, op grond van volledige arbeidsongeschiktheid die langer dan 104 weken heeft geduurd. ING heeft geen transitievergoeding aan werkneemster betaald. Op grond van artikel 6.4 van de cao en van artikel 6.4 van bijlage 6 van de cao heeft ING de opbouw van het ouderdomspensioen en partnerpensioen premievrij voortgezet. Werkneemster vordert betaling van de transitievergoeding. De kantonrechter heeft het verzoek van werkneemster afgewezen. Tegen dit vonnis is zij in hoger beroep gekomen. Het hof heeft in de tussenbeschikking d.d. 30 oktober 2017 overwogen dat uit de onder 5.13 en 5.14 van die beschikking geciteerde bepalingen van de cao 2012-2014 vooralsnog niet kan worden afgeleid dat er vóór 1 juli 2015 al een regeling in de cao was opgenomen die inhield dat de volledig en duurzaam arbeidsongeschikte werknemer/de IVA-gerechtigde bij beëindiging van het dienstverband recht had op een premievrije voortzetting van de pensioenopbouw. Het hof heeft beide partijen in de gelegenheid gesteld zich op dit punt uit te laten en tevens op elkaars uitlating te reageren.

Oordeel

ING heeft aangevoerd dat de cao 2015-2017 na de inwerkingtreding van de WWZ op 10 oktober 2015 tussen haar en de betrokken organisaties van werknemers is overeengekomen en dat deze cao een looptijd had van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017. Zij heeft onder dit punt van haar uitlating voorts gesteld dat in de cao 2012-2014, evenals in de cao 2015-2017, is opgenomen dat, indien de arbeidsovereenkomst eindigde vanwege volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, de medewerker in dat geval recht had op een premievrije opbouw van zijn ouderdomspensioen en een arbeidsongeschiktheidspensioen in aanvulling op de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Werkneemster heeft aangevoerd dat de aanspraak op een premievrije opbouw van het ouderdomspensioen in geval van arbeidsongeschiktheid reeds ver vóór 2012 gold. ING heeft deze stelling niet betwist. ING heeft aangevoerd dat noch uit de tekst van de wet noch uit de wetsgeschiedenis is af te leiden dat de gelijkwaardige voorziening zoals die door cao-partijen op grond van artikel 7:673b BW wordt overeengekomen, ten opzichte van de daaraan voorafgaande dan wel eerdere cao of cao’s, een andere nieuwe originele voorziening dient te zijn. Zij heeft daaraan toegevoegd dat cao-partijen juist door de toevoeging van de zin in de cao 2015-2017 ‘deze aanspraken, ook als het arbeidsongeschiktheidspensioen niet tot uitkering komt, worden aangemerkt als een gelijkwaardige voorziening als bedoeld in artikel 673b Burgerlijk Wetboek’, bewust een gelijkwaardige voorziening hebben bedacht. Uit de in de tussenbeschikking vermelde wetsgeschiedenis blijkt dat de transitievergoeding enkel niet van toepassing is als sprake is van een gelijkwaardige voorziening die het equivalent vormt van hetgeen waarop een werknemer aanspraak kan maken op grond van de wettelijke regeling inzake de transitievergoeding. Uit de eigen stellingen van ING blijkt dat er ruim vóór 1 juli 2015 een in de cao vastgelegde voorziening bestond, te weten de premievrije voortzetting van de pensioenopbouw in geval van arbeidsongeschiktheid. Met deze voorziening kan vóór 1 juli 2015 niet zijn beoogd de wettelijke transitievergoeding te vervangen, aangezien de transitievergoeding toen nog niet bestond. Daarmee kan deze voorziening na 1 juli 2015 niet het equivalent vormen van hetgeen waarop een werknemer aanspraak kan maken op grond van de wettelijke regeling inzake de transitievergoeding en kan deze voorziening niet als gelijkwaardig aan de wettelijke transitievergoeding worden aangemerkt. Zoals hiervoor is overwogen, heeft ING aangevoerd dat cao-partijen in de cao 2015-2017 ‘bewust’ een gelijkwaardige voorziening hebben bedacht, maar gesteld noch gebleken is dat in die cao een op geld waardeerbare voorziening is vastgelegd waarmee invulling is gegeven aan de sinds 1 juli 2015 geldende verplichting van ING om aan de arbeidsongeschikte werknemer de transitievergoeding te voldoen, mits aan de voorwaarden van artikel 7:673 BW is voldaan. Tussen partijen is niet in geschil dat werkneemster voldoet aan de voorwaarden van artikel 7:673 BW. De bestreden beschikking dient te worden vernietigd. ING wordt veroordeeld om aan werkneemster de transitievergoeding van € 24.673 bruto, te vermeerderen met rente vanaf 1 september 2016, te betalen.