Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 1 september 2020
ECLI:NL:GHSHE:2020:2705
Feiten
Opdrachtgever is een bedrijf dat actief is op het gebied van arbeidsbemiddeling. Op 22 juli 2016 heeft opdrachtgever (als opdrachtgever) met de onderneming van opdrachtnemer (als opdrachtnemer) een overeenkomst van opdracht gesloten (hierna: de overeenkomst). Ten behoeve van de te verrichten werkzaamheden heeft opdrachtgever eveneens een overeenkomst van opdracht gesloten met de Omgevingsdienst Regio Arnhem (hierna: ODRA). De werkzaamheden bij ODRA zijn uitgevoerd door opdrachtnemer. Bij brief van 20 januari 2017 heeft opdrachtgever aan opdrachtnemer bericht dat de werkzaamheden per 31 januari 2017 worden beëindigd. Opdrachtnemer wenst echter continuïteit van de werkzaamheden, dan wel andere werkzaamheden bij de ODRA. In reactie hierop wees opdrachtgever opdrachtnemer op het relatiebeding in de overeenkomst. Bij e-mail van 18 juni 2017 heeft opdrachtgever opdrachtnemer erop gewezen dat hij haar niet langer aan het relatiebeding houdt. Opdrachtnemer heeft daarop een verklaring voor recht gevorderd dat opdrachtgever onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door ten onrechte een beroep te doen op een niet geldig/nietig relatiebeding, alsmede een schadevergoeding van € 245.721,60. De rechtbank in eerste aanleg heeft de vorderingen afgewezen. Tegen dit oordeel komt opdrachtnemer in hoger beroep op.
Oordeel
Volgens opdrachtnemer heeft opdrachtgever een beroep gedaan op de relatiebedingen in de overeenkomsten met opdrachtnemer en in de overeenkomst met ODRA en daardoor hij (onrechtmatig) verhinderd heeft dat opdrachtnemer in dienst kon treden bij inlener ODRA. Aldus is de vraag aan de orde of opdrachtgever met een beroep op (een van) de geformuleerde relatiebedingen mocht verhinderen dat opdrachtnemer in dienst trad bij de inlener. Het hof overweegt dat een beroep doen op een dergelijk overeengekomen beding op zichzelf niet onrechtmatig is, tenzij het beroep op een beding in strijd is met een dwingendrechtelijke bepaling zoals het belemmeringsverbod van artikel 9a Waadi. In het onderhavige geval, waarin sprake is van een overeenkomst van opdracht tussen opdrachtnemer en opdrachtgever, is het belemmeringsverbod van artikel 9a Waadi onverminderd van toepassing. Daarbij is het niet van belang in welke hoedanigheid opdrachtnemer door opdrachtgever aan ODRA ter beschikking is gesteld. Het daarop betrekking hebbend bewijsaanbod van opdrachtgever wordt daarom als niet relevant voor de beslissing gepasseerd. Nu sprake is van nietigheid is evenmin van belang dat opdrachtnemer heeft ingestemd met een dergelijk beding. Uit het voorgaande volgt dat opdrachtgever opdrachtnemer ten onrechte in de periode 2 februari 2017 tot 18 juli 2017 aan het relatiebeding heeft gehouden. Dat geldt ook voor zover opdrachtgever een beroep heeft gedaan op het relatiebeding in zijn overeenkomst met ODRA. Ook dat moet worden gezien als een ongeoorloofde belemmering als bedoeld in artikel 9a lid 2 Waadi. Daarmee is het onrechtmatig handelen van opdrachtgever gegeven en kan de in hoger beroep gevorderde verklaring voor recht worden gegeven.