Rechtspraak
Werknemer heeft volgens zijn arbeidsovereenkomst recht op een bonus van 20% van zijn salaris indien de in het betreffende kalenderjaar voor hem gestelde doelen zijn bereikt. In 2004 bereiken partijen geen overeenstemming over de doelstellingen. Voorts wordt de afdeling waar werknemer werkt aan het eind van dat jaar opgeheven en de arbeidsovereenkomst met werknemer ontbonden.
Werknemer heeft vervolgens uitbetaling van zijn bonus over 2004 gevorderd. In eerste aanleg heeft de rechter deze vordering toegewezen. Werkgever stelt zich op het standpunt dat werknemer geen recht heeft op een bonus omdat de doelstellingen waaraan hij moest voldoen niet zijn vastgesteld. Het hof bekrachtigt het vonnis kantonrechter, stellende dat op de werkgever de verplichting rust om de doelstellingen die voor het betreffende jaar zullen gelden tijdig vast te stellen. Indien daarover geen overeenstemming kan worden bereikt dient de werkgever de doelstellingen desnoods zonder consensus van werknemer te bepalen, maar wel na redelijk overleg en volgens goed werkgeverschap.
Matiging van de bonusvordering naar analogie van artikel 7:680a BW wegens bedrijfseconomische omstandigheden treft geen doel. Het sluiten van de afdeling omdat deze verlies maakte, oordeelt het hof onvoldoende grond voor het niet (volledig) uitvoeren van de bonusregeling, aangezien de bonus tot dan niet afhankelijk was gesteld van het maken van winst en niet gesteld of gebleken is dat het uitblijven van succes van de afdeling van werknemer voor isolatiemateriaal van werkgever op enigerlei wijze aan werknemer valt te verwijten.
Anders dan de kantonrechter oordeelt het hof dat het enkele feit dat de vordering betreffende de wettelijke verhoging niet is betwist niet voldoende voor toekenning daarvan. Uit alle omstandigheden leidt het hof echter af dat de wettelijke verhoging van 50% terecht is.