Rechtspraak
Werknemer is tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden, waarbij hij gebruik maakte van een slijptol, een ongeval overkomen. Daardoor heeft hij letsel aan zijn linkerhand opgelopen, te weten een beschadiging aan de pezen van zijn middelvinger. Hij heeft de werkgever aansprakelijk gesteld en vordert vergoeding van materiële schade ad € 45.000,00 en immateriële schade ad € 20.000,00. De werknemer heeft onder meer aangevoerd dat, indien het ongeval hem niet was overkomen, hij rond zijn 35ste jaar een goed betaalde baan als professioneel trainer op het gebied van motorcrossen had kunnen verwerven.
De werkgever heeft zich allereerst beroepen op de finale kwijtingclausule uit de beëindigsovereenkomst. Het hof oordeelt echter dat de finale kwijting alleen ten aanzien van loonaanspraken is opgenomen. De vorderingen op grond van het bedrijfsongeval vallen daar in casu in ieder geval niet onder.
De werkgever heeft voorts de door de werknemer gestelde gevolgen van het ongeval gemotiveerd betwist. Het hof oordeelt dat de werknemer vorenbedoelde gevolgen onvoldoende heeft onderbouwd. De vergoeding van materiële schade wordt afgewezen. Ter zake van immateriële schade wordt € 2.000,00 toegekend, mede gelet op hetgeen Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen aan smartengeld hebben toegewezen.