Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

Werknemer heeft 31 maal zijn relatiebeding overtreden. Daardoor is door werknemer in totaal een bedrag van € 352.814,26 aan boetes verbeurd. In het geval dat in rechte vast komt te staan dat werknemer in strijd met het relatiebeding werkzaamheden heeft verricht, werpt werknemer op dat het beroep van werkgever op het relatiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (art. 6:248 lid 2 BW) en strijdig is met de artikelen 7:650 leden 3 en 6 en 651 BW alsmede dat de boetes op grond van art. 6:94 lid 1 BW gematigd dienen te worden tot nihil.

De kantonrechter overweegt hieromtrent als volgt. Artikel 6:94 lid 1 BW dient te worden beschouwd als een bijzondere toepassing van de regeling van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid in art. 6:248 lid 2 BW. Beide artikelen dienen terughoudend te worden toegepast. Dit brengt met zich dat de “speelruimte” voor art. 6:248 lid 2 BW in dit geval beperkt is. In aanmerking genomen dat werknemer ook een beroep heeft gedaan op matiging van de verschuldigde boete op grond van art. 6:94 lid 1 BW, welk beroep zou kunnen leiden tot matiging tot nihil, leiden de aangevoerde omstandigheden er niet toe dat het boetebeding niet van toepassing is.

Ten aanzien van art.7:650 BW oordeelt de kantonrechter dat dit verweer in strijd is met HR 4 april 2003, NJ 2007, 351, waarin is beslist, dat art. 7:650 BW niet geldt voor boetebedingen betreffende non-concurrentiebedingen als bedoeld in art. 7:653 BW.

De kantonrechter stelt voorop dat in een geval als dit, waarin het boetebeding één bedrag bevat voor vele, mogelijk sterk uiteenlopende schendingen van het relatiebeding, het voor de hand ligt dat in beginsel - in de bewoordingen van art. 6:94 lid 1 BW - de billijkheid klaarblijkelijk eist dat de rechter van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik maakt om, voor wat betreft het bedrag van de uiteindelijk verschuldigde boete, aan de hand van die maatstaf te differentiëren naar gelang van de ernst van de schending waardoor zij is verbeurd en van de schade die daardoor is veroorzaakt (vgl. HR 13 februari 1998, NJ 1998, 725). Ten aanzien van de ernst van de schendingen stelt de kantonrechter vast dat die ten aanzien van alle vastgestelde overtredingen gelijk is. Werkgever heeft geen schade geleden door deze overtredingen doordat de desbetreffende cliënten alle tegen betaling waren “overgenomen” door [X]. Dit betekent overigens niet dat [werknemer] geen boete is verschuldigd voor deze overtredingen (vgl. HR 26 oktober 2001, NJ 2002, 595). Gezien de overige omstandigheden van het geval (geen bijzondere functie werknemer) matigt de rechter de boete tot een bedrag van € 31.500.