Rechtspraak
Eiser (1959) is in 1992 voor 16 uur per week (verdeeld over twee dagen) in dienst getreden van Dumeco, in haar vestiging te Boxtel. Daarnaast heeft eiser een eigen bedrijf.
Eind 2002 en begin 2003 hebben partijen overleg gevoerd over beëindiging van de arbeidsovereenkomst en een beëindigingsovereenkomst opgesteld. Dumeco heeft op 4 april 2003 een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verandering(en) van omstandigheden ingediend. De achtergrond van dit verzoek was dat wegens een reorganisatie van de functie van eiser was komen te vervallen omdat in de toekomst in twee ploegendienst zou worden gewerkt, welke functie eiser in verband met zijn eigen bedrijf niet kon aanvaarden; een functie in dagdienst over vier dagen kon niet als passend worden aangemerkt. Nadien is - eerst tijdelijk en later permanent - de doorvoering van het ploegendienstrooster uitgesteld.
Eiser heeft vervolgens een vergoeding conform de kantonrechtersformule c=2 gevorderd. Hij heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de grondslag voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft ontbroken. Dumeco heeft onrechtmatig, althans niet als een goed werkgever gehandeld, door, toen duidelijk was dat het meerploegensysteem niet zou worden ingevoerd, dan wel niet zou worden gehandhaafd, hem niet alsnog op de oude voet te laten werken en mee te werken aan voortzetting van diens dienstverband. Ook is Dumeco in het kader van de arbeidsovereenkomst toerekenbaar tekortgeschoten door niet serieus voort te onderhandelen over de ‘nieuwe’ situatie en het in stand houden of voortzetten van het dienstverband.
De kantonrechter en het hof hebben de vordering van werknemer afgewezen. Het oordeel van het hof komt er op neer dat het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Dumeco eiser wilde houden aan de overeengekomen beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de daarop gebaseerde ontbindingsbeschikking van de kantonrechter, en dat eiser daarom aanspraak kon maken op vergoeding van de schade die hij heeft geleden als gevolg van het feit dat Dumeco niet met hem heeft willen overleggen over voortzetting van het dienstverband na 1 november 2003 dan wel over het treffen van een passende regeling. De vordering van eiser kwam echter volgens het hof niet voor toewijzing in aanmerking omdat eiser te weinig heeft gesteld omtrent door hem daadwerkelijk geleden schade. Voorzover eiser zich op het Sociaal Plan 2003 wilde beroepen, kwam daar volgens het hof nog bij dat eiser geen inzicht heeft gegeven omtrent de daarin getroffen regelingen.
In cassatie staat de vraag centraal of eiser onvoldoende heeft gesteld ten aanzien van de gevorderde vermogensschade.
De Hoge Raad acht het niet onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat eiser te weinig heeft gesteld ten aanzien van de gevorderde vermogensschade. Hoewel eiser in de feitelijke instanties zijn betoog omtrent de toepassing van de kantonrechtersformule cijfermatig heeft uitgewerkt, ontbreekt daarin een toelichting waarom voor de daadwerkelijk door hem geleden schade enige betekenis aan die formule zou toekomen. Voorts is het in licht van het debat omtrent het verschil tussen de gestelde uitkering over enkele maanden na het einde van het dienstverband en het voorheen bij Dumeco genoten inkomen niet onbegrijpelijk dat het hof de stellingen van eiser ontoereikend heeft geacht, in aanmerking genomen dat Dumeco erop heeft gewezen dat na het einde van het dienstverband eiser meer tijd in zijn eigen bedrijf kon steken, terwijl eiser zich daarop heeft kunnen instellen gedurende de periode van ruim vijf maanden tussen de ontbindingsbeschikking van de kantonrechter en het einde van het dienstverband. Het hof heeft kennelijk in de stellingen van eiser niets aangetroffen omtrent de inkomsten uit zijn eigen bedrijf, waardoor evenmin onbegrijpelijk is dat het hof in dit geval niet heeft aangenomen dat het verlies van zijn baan zonder meer de conclusie rechtvaardigt dat eiser daardoor daadwerkelijk schade heeft geleden. Ten slotte is niet onbegrijpelijk dat het hof de enkele verwijzing naar de regelingen in het (niet overgelegde) Sociaal Plan 2003, die volgens het middel voor eiser iets zouden hebben kunnen opleveren indien Dumeco wel overleg met hem had gevoerd over een passende regeling, niet heeft beschouwd als een toereikende toelichting op de gevorderde vermogensschade.
Volgt verwerping van beroep.