Rechtspraak
De berekening van het bijzonder partnerpensioen (BPP) en partnerpensioen (PP) zoals het ABP die heeft uitgevoerd, berust op artikel 15 WPA en artikel 18.20, lid 3 PR, derhalve op een wettelijke regeling. Deze regeling is niet in strijd met het echtscheidingsrecht en het arrest HR 29 november 1981, NJ 1982, 503 (Boon-Van Loon). Appellant gaat, blijkens de toelichting op grief 6, kennelijk uit van de opvatting dat, wanneer het BPP van persoon 1 wordt bepaald met inachtneming van de berekeningsgrondslag van het jaar 1995, persoon 1 daarmee een aanspraak op BPP zou kunnen doen gelden die is afgeleid van, dan wel berust op een na echtscheiding opgebouwd ouderdomspensioen van appellant. Die opvatting is onjuist. Het BPP is niet daarvan afgeleid, aangezien de pensioenjaren die appellant na de echtscheiding heeft opgebouwd niet in de aanspraak op BPP van persoon 1 worden verdisconteerd. Het BPP is wél afgeleid van een op de echtscheidingsdatum bestaande pensioengrondslag die daarna is verhoogd als gevolg van de door [appellant] nadien gerealiseerde salarisverhogingen. Dat is echter niet in strijd met het echtscheidingsrecht, noch met HR 29 november 1981, NJ 1092, 503, aangezien het echtscheidingsrecht, noch bedoeld arrest daaromtrent voorschriften bevat.