Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

Werknemer is in dienst van een klein Taxibedrijf. Door omstandigheden is het Taxibedrijf genoodzaakt de roosters anders in te plannen. Op grond van de nieuwe roosters dient werknemer ook avond- en weekenddiensten te draaien. Tussen partijen staat vast dat werknemer in de periode van 8 mei 1999 tot en met 31 oktober 1999 (einde arbeidsovereenkomst) niet bereid was de bedongen arbeid te verrichten. Hij heeft zich immers bereid verklaard om uitsluitend dagdiensten te verrichten, terwijl de bedongen arbeid inhield dat hij hiernaast ook diende te werken in avond-, nacht- en weekenddiensten.

Het hof stelt voorop dat voor het slagen van een loonvordering ex artikel 7:628 BW de bereidheid van de werknemer om de bedongen arbeid te verrichten als uitgangspunt geldt. Ondanks dat bereidheid als uitgangspunt dient te gelden, kan desondanks toch aanspraak op loon bestaan als moet worden aangenomen dat de arbeid niet is verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen (Hoge Raad 19 december 2003, NJ 2004, 269). Die situatie doet zich hier niet voor.

Op grond van het voorgaande komt het hof tot de slotsom dat het van Taxibedrijf in de periode van 8 mei 1999 tot en met 31 oktober 1999 in redelijkheid niet kon worden gevergd dat zij werknemer uitsluitend in de dagdienst tewerk zou stellen. Het hof is van oordeel dat werknemer de overeengekomen of bij zijn bekwaamheden passende arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid niet voor rekening van Taxibedrijf behoorde te komen. Dit betekent dat Taxibedrijf niet gehouden is om over de periode van 8 mei 1999 tot en met 31 oktober 1999 aan hem loon door te betalen.