Rechtspraak
Eiser wordt als statutair directeur ontslagen. Volgens hem is het ontslagbesluit nietig en het ontslag kennelijk onredelijk. De voorzieningenrechter stelt vast dat eiser een beroep doet op zowel de arbeidsrechtelijke kennelijke onredelijkheid van het ontslagbesluit als op strijd van het besluit met de statuten en de redelijkheid en billijkheid (in ieder geval voor wat betreft de wijze van totstandkoming). Die laatste grondslag kan mede dienen ter onderbouwing van de stelling dat gedaagde de dienstbetrekking kennelijk onredelijk heeft doen eindigen. De enkele omstandigheid dat eiser niet op de voet van artikel 2:15 BW vernietiging van het besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders heeft gevorderd, staat er geenszins aan in de weg dat hij de wijze van totstandkoming van dat besluit (mede) ten grondslag legt aan zijn stelling dat gedaagde de dienstbetrekking kennelijk onredelijk heeft doen eindigen. De vennootschapsrechtelijke toets wordt dan verdisconteerd in de arbeidsrechtelijke toetsing.
Gelet op het restitutierisico zal en kan de voorzieningenrechter niet beslissen op de vraag of een voorschot op schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag moet worden uitgekeerd of worden gematigd. Bovendien is nog van belang dat in het bestek van dit kort geding geen grondig onderzoek naar de feiten kan worden verricht, terwijl partijen over en weer het nodige hebben aangevoerd.
De vordering van eiser wordt afgewezen.