Rechtspraak
Tussen directie en werknemer (statutair directeur) is een verstoorde arbeidsrelatie ontstaan. Nadat werknemer zich heeft ziek gemeld, wordt werknemer bij ontslagbesluit ontslagen. Volgens werknemer is dit ontslagbesluit in strijd met het opzegverbod tijdens ziekte 7:670 BW. Centraal staat de vraag of sprake was van een medische situatieve arbeidsongeschiktheid.
Het hof oordeelt als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, welke in dezen door het hof wordt overgenomen, is voor het antwoord op de vraag of sprake is van (situatieve) arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte of gebrek doorslaggevend of op grond van medische gegevens met een grote mate van waarschijnlijkheid moet worden aangenomen dat bij en als gevolg van werkhervatting wederom uitval wegens ziekte zal plaatsvinden en/of dat werkhervatting tot schade van de gezondheid zal leiden (CRvB 30-03-2006, LJN: AW1845). Gelet op de arbeidsongeschiktheidsverklaring door de bedrijfsarts, neemt het hof aan dat hiervan in ieder geval sprake was tot 19 juli 2004. Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen, zoals algemeen bekend is, dat een werknemer als gevolg van een arbeidsconflict zodanig onder druk kan komen staan dat bij hem stoornissen, beperkingen of handicaps ontstaan, waardoor hij (tijdelijk) op medische gronden ongeschikt kan raken zijn werk te doen.
In dit verband oordeelt het hof tevens van doorslaggevend belang de grote verantwoordelijkheden die werknemer in zijn dagelijks werk diende te dragen en de onzekerheid die er bij werknemer op 7 en - aanvankelijk - ook op 19 juli 2004 nog steeds bestond ten aanzien van de oplossing van het conflict, met name omdat hij geen steun ondervond van de Raad van Bestuur en deze zich afzijdig hield bij het zoeken naar een oplossing, anders dan het aanvaarden van een functie op een lager niveau elders in de organisatie met behoud van - bevroren - salaris.
STECR werkwijzer in casu ongenuanceerd toegepast. De twee wekentermijn in casu een onbruikbare methode. Meer gewicht aan oordeel UWV-deskundige. Het feit dat werknemer op de AVA is verschenen, betekent niet dat werknemer niet meer arbeidsongeschikt wegens ziekte is. Het ontslagbesluit wordt nietig bevonden.
Gelet op het oordeel van het hof dat het ontslag op 26 juli 2004 nietig is, is thans aan de orde de vraag of het tweede aan werknemer gegeven, thans onvoorwaardelijk geworden, ontslag kennelijk onredelijk is. Het hof oordeelt dit ontslag kennelijk onredelijk, omdat de aangeboden vergoeding van € 350.000 in geen verhouding staat tot de financiële gevolgen die het ontslag voor werknemer heeft. Daarbij oordeelt het hof dat aan werknemer géén verwijt valt te maken van de omstandigheden die tot het ontslag hebben geleid. Voor wat betreft de toe te kennen vergoeding is het hof met de rechtbank van oordeel dat een vergoeding groot € 900.000, die neerkomt op de factor C = 1,2 in de kantonrechtersformule, recht doet aan alle omstandigheden zoals hiervoor geschetst. Het hof oordeelt onvoldoende grond gesteld voor een afzonderlijke vergoeding van pensioenschade. Voor de in het petitum opgenomen kwalificaties onrechtmatige daad en slecht werkgeverschap oordeelt het hof onvoldoende grond aanwezig om naast de vergoedgin wegens kennelijk onredelijk ontslag een additionele schadevergoeding toe te kennen.