Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

Vaststaat dat werkgever werkneemster op 27 februari 2007 voor de volgende keuze heeft gesteld: óf een (verlenging van de) arbeidsovereenkomst met een periode van drie maanden óf geen (verlengde) arbeidsovereenkomst. Gegeven deze uitdrukkelijk kenbaar gemaakte keuzemogelijkheid kan van een stilzwijgende voortzetting van de arbeidsovereenkomst met ingang van 28 februari als bedoeld in artikel 7: 668 BW (“zonder tegenspraak”) geen sprake zijn, nog afgezien van de vraag of het verrichten van werkzaamheden op 28 februari en op 1 maart (gedurende enkele uren) in redelijkheid wel als een voortzetting van de arbeidsovereenkomst kan worden beschouwd, mede gelet op de omstandigheid dat werkneemster haar werkzaamheden geregeld vanuit haar woning verrichtte -de standplaats van werkneemster was Kampen en niet Eindhoven, aldus artikel 2 van haar arbeidscontract- en gesteld noch gebleken is dat werkneemster op 28 februari en op 1 maart in het bedrijfspand haar werkzaamheden heeft verricht. Hoe dit ook zij, weliswaar heeft werkneemster zowel op 28 februari als op 1 maart 2007 werkzaamheden verricht, maar dat was niet zonder tegenspraak van de kant van Rework. In HR 19 oktober 2007, JAR 2007/284 is uitgemaakt dat het er om gaat of de werknemer op grond van de gedragingen van de werkgever heeft mogen aannemen dat de arbeidsovereenkomst na afloop van de tijd waarvoor deze was aangegaan stilzwijgend werd voortgezet. De gedraging van Rework, te weten haar aanbod van 27 februari 2007, wijst juist in een tegenovergestelde richting. Dit betekent dat artikel 7:668 BW toepassing mist.

Vervolgens komt de vraag aan de orde of de nieuwe arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd is aangegaan. Nu langs de weg van aanbod en aanvaarding geen oplossing van dit vraagstuk kan worden bereikt, dient de algemene regel te worden toegepast dat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand komt indien partijen zich niet over de duur van die overeenkomst hebben uitgelaten of daarover geen overeenstemming hebben bereikt, maar wel aan de vereisten van artikel 7:610 BW is voldaan. Een arbeidsovereenkomst zonder tijdsbepaling, dus voor onbepaalde tijd, voldoet geheel aan de definitie van dit artikel. Die overeenkomst loopt door, behoudens opzegging. Slechts een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt (in beginsel) van rechtswege, aldus artikel 6:667 lid 1 BW. Een partijafspraak met betrekking tot de bepaalde tijd is dan ook een noodzakelijke voorwaarde om van rechtswege het einde van de overeenkomst na het verstrijken van die tijd te kunnen bewerkstelligen. Kort gezegd: een arbeidsovereenkomst waarbij geen tijdsbepaling is overeengekomen, geldt nu eenmaal voor onbepaalde tijd. Aldus (ook) mr. D.J.B. Wolff, De arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, Kluwer, Deventer, 1999, blz. 174.